ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-2951 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dagloonberekening voor ZW-uitkering in relatie tot WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de dagloonberekening van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant ontving in de eerste maand van het refertejaar een WW-uitkering, wat volgens artikel 6 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) betekent dat hij niet kan worden aangemerkt als starter of herintreder. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om het dagloon op € 27,94 te handhaven. Appellant stelde dat zijn ZW-verzekering voortvloeide uit zijn werkzaamheden bij een werkgever en dat het dagloon enkel gebaseerd zou moeten zijn op het inkomen vanaf de startdatum van zijn dienstverband. De Raad oordeelde echter dat de wetgeving duidelijk is en dat de ontvangen WW-uitkering in de eerste maand van het refertejaar als loon wordt aangemerkt, waardoor appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor starters en herintreders. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/2951 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011, 10/6636 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Namens appellant is mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft van 23 maart 2009 tot 23 juni 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en van 23 juni 2009 tot en met 28 juli 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 29 maart 2010 is hij in dienst getreden bij [naam B.V.] Naar aanleiding van zijn ziekmelding bij deze werkgever op 28 mei 2010 heeft het Uwv hem met ingang van die datum ziekengeld verstrekt, gebaseerd op een dagloon van € 27,94.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2010, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - het dagloon op € 27,94 heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het dagloon in overeenstemming met het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) is vastgesteld op basis van de in het refertejaar van 24 mei 2009 tot en met 23 mei 2010 genoten uitkeringen ingevolge de WW en ZW en zijn verdiensten bij [naam B.V.]. Appellant kan niet worden aangemerkt als starter of herintreder als bedoeld in artikel 6 van het Besluit omdat appellant in de eerste maand van het refertejaar een WW-uitkering heeft genoten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Volgens appellant vloeit de ZW-verzekering voort uit de per 29 maart 2010 aangevangen werkzaamheden, zodat voor de berekening van het dagloon uitsluitend met het inkomen vanaf die datum rekening moet worden gehouden. Appellant heeft benadrukt dat hij bij aanvang van het refertejaar geen loon uit dienstbetrekking ontving, maar een WW-uitkering. Volgens hem is het de bedoeling van de wetgever dat het dagloon is gebaseerd op het laatst verdiende salaris en daarvan zou in zijn geval sprake zijn als hij wordt beschouwd als herintreder toen hij bij [naam B.V.] begon.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt het ziekengeld gebaseerd op een dagloon dat 1/261 deel is van het in het refertejaar verdiende loon. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de ZW zijn bij het Besluit nadere regels gesteld voor de vaststelling van het dagloon. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit is bepaald wat moet worden verstaan onder loon. Uit de verwijzingen naar de Wet financiering sociale verzekeringen, waarin met artikel 16 een definitie van het loonbegrip is gegeven, en de Wet op de loonbelasting 1964 volgt dat een uitkering op grond van een werknemersverzekering bij de toepassing van het Besluit als loon wordt aangemerkt. In artikel 2 van het Besluit zijn bepalingen neergelegd over het bij de dagloonberekening te betrekken loon, waaronder in het tweede lid van het Besluit het in aanmerking te nemen loon voor zover dit bestaat uit een uitkering op grond van onder meer de WW en de ZW.
4.2. In het geval van appellant staat vast dat hij in de eerste maand van het refertejaar een WW-uitkering heeft ontvangen en daarmee loon in de zin van artikel 2 van het Besluit. Derhalve voldoet hij niet aan het in artikel 6 van het Besluit voor starters en herintreders neergelegde vereiste dat tot en met de laatste dag van de eerste volledige maand van het refertejaar geen loon als bedoeld in artikel 2 van het Besluit is ontvangen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 22 april 2011, LJN BQ2710, waarin eveneens is geoordeeld dat het ontvangen van WW-uitkering bij aanvang van het refertejaar aan toepassing van artikel 6 van het Besluit in de weg staat. De tekst van artikel 6 van het Besluit is duidelijk. Daargelaten of juist is wat appellant ten aanzien van de bedoeling van de wetgever veronderstelt, kan reeds hierom van een van die tekst afwijkende uitleg van dit artikel geen sprake zijn.
4.3. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013.
(getekend) M. Greebe
(getekende) J.R. Baas
NW