ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2710
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van het dagloon in het kader van de IVA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van appellant in het kader van de IVA-uitkering. Appellant, die van 1 augustus 2002 tot 26 maart 2007 een WW-uitkering heeft ontvangen, was sinds 26 maart 2007 werkzaam als disciplineleider, maar viel uit wegens hartklachten. Het Uwv had op 16 juni 2009 besloten het dagloon van appellant vast te stellen op € 68,58, wat door de rechtbank Zutphen in een eerdere uitspraak werd bevestigd.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij als herintreder moest worden aangemerkt, zodat het dagloon gebaseerd zou moeten worden op zijn laatste verdiensten. Hij voerde aan dat hij ernstig benadeeld werd door de vaststelling van het dagloon op basis van zijn WW-uitkering. Daarnaast stelde hij dat er sprake was van overmacht, wat een dringende reden zou opleveren om af te wijken van de geldende dagloonregels.
De Raad overwoog dat appellant in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaalde, maar niet voldoende onderbouwde waarom de rechtbank onjuist had geoordeeld. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 april 2011.