ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te beëindigen, omdat hij de 65-jarige leeftijd had bereikt. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat volgens artikel 49, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) de uitkering automatisch eindigt op de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt. De Raad oordeelde dat de wet dwingend voorschrijft dat iemand die 65 jaar is geworden, geen recht meer heeft op een WAO-uitkering, ongeacht de vraag of er sprake is van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en geen andere inkomsten heeft, waardoor hij zijn medicijnkosten niet kan betalen. De Raad oordeelde echter dat deze argumenten een herhaling waren van eerdere stellingen en dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2013.