ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-1274 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en schatting van arbeidsongeschiktheid op basis van feitelijke verdiensten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1999 arbeidsongeschikt was door darmklachten. Appellante was oorspronkelijk volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar na een herbeoordeling in 2007 werd zij geschikt geacht voor gangbare arbeid. Het Uwv heeft haar WAO-uitkering per 1 januari 2005 ingetrokken op basis van feitelijke verdiensten, wat door de rechtbank werd vernietigd. In 2010 heeft het Uwv de uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar ziekte was verergerd, maar de Raad oordeelde dat zij in staat was om haar werk bij ABN AMRO te verrichten, en bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de herziening van de WAO-uitkering te weerleggen, en dat de toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten door het Uwv terecht was.

Uitspraak

11/1274 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 12 januari 2011, 10/4183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 4 maart 1999 vanwege darmklachten uitgevallen voor haar werk als medewerkster buitenlands betalingsverkeer bij ABN AMRO voor 28 uur per week. Zij werd per einde wachttijd volledig arbeidsongeschikt bevonden in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en vanwege een hervatting bij de eigen werkgever in passende arbeid per 1 juli 2000 ingedeeld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Vanwege een uitbreiding van de omvang van haar arbeid tot 15 uur per week werd het arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 juli 2001 verlaagd naar een mate van 25 tot 35%. Per 31 juli 2006 is het dienstverband van appellante beëindigd vanwege boventalligheid en is aan appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellante werd bij een herbeoordeling in 2007 geschikt geacht voor gangbare arbeid voor vijf uur per dag, 15 uur per week, maar op grond van feitelijke verdiensten bij haar (ex)werkgever is zij reeds met ingang van 1 januari 2005 minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 24 april 2007 is haar WAO-uitkering op grond van feitelijke verdiensten per 1 januari 2005 ingetrokken. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd. Vervolgens is bij nieuw besluit van 18 juni 2009 uit zorgvuldigheidsoverwegingen de WAO-uitkering voortgezet naar de klasse van 25 tot 35%, onder vermelding dat een eventuele wijziging van de WAO eerst vanaf 25 april 2007 (de dag na het intrekkingsbesluit van 24 april 2007) aan de orde kan zijn en dat onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 25 april 2007 zal volgen.
1.2. Op grond van de bevindingen van een arbeidsdeskundige, neergelegd in diens rapportage van 4 november 2009, heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2010 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 25 april 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 4 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij het niet eens is met de aangevallen uitspraak omdat haar ziekte verergerd is. Sinds eind november 2009 ontvangt zij weer een uitkering op grond van de Ziektewet.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Tussen partijen is in geschil de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de feitelijke verdiensten van appellante met ingang van 26 april 2007. Bij de beoordeling van dit geschil is het bepaalde in artikel 9, aanhef en onderdeel h en onderdeel i, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van belang:
Artikel 9. Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
(…)
h. in afwijking van de onderdelen b en f wordt uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid;
i. voor de toepassing van onderdeel h wordt onder arbeid die feitelijk wordt verricht mede verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2. Nu niet in geschil is dat appellante in staat is met haar krachten en bekwaamheden het werk bij ABN AMRO, dat zij tot 1 augustus 2006 feitelijk verrichtte, ook per 25 april 2007 te verrichten heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan artikel 9, aanhef en onderdelen h en i van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Het standpunt van appellante, dat haar ziekte sinds november 2009 is verergerd, kan daaraan niet afdoen nu dit een omstandigheid betreft die zich eerst geruime tijd na de datum hier in geding heeft voorgedaan.
4.3. Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary