12/839 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
23 december 2011, 11/3227 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Bekkum, senior juridisch adviseur bij appellante, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Namens appellante is mr. Van Bekkum verschenen, bijgestaan door mr. D. Loen, business service manager bij appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.R.H. Min.
OVERWEGINGEN
1.1. In het kader van een onderzoek naar de mogelijkheid eigenrisicodrager te worden voor de Ziektewet (ZW) heeft appellante het Uwv verzocht haar een overzicht te verstrekken van de arbeidsgehandicapten-statussen (AGH-statussen) van haar personeel.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd het gevraagde overzicht te verstrekken. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) in samenhang met artikel 5.13 van het Besluit Suwi geen grondslag biedt om de gevraagde AGH-statussen aan appellante te verstrekken. Het Uwv heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het feit dat een werknemer op grond van artikel 38b van de Ziektewet (ZW) verplicht is zijn werkgever bepaalde gegevens te verstrekken niet betekent dat het Uwv deze gegevens zonder toestemming van de werknemer aan zijn werkgever kan verstrekken.
1.3. Bij besluit van 5 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak (LJN BV1711) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
2.1. Artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de van de Wet Suwi geeft het Uwv de bevoegdheid aan een werkgever op zijn verzoek bepaalde gegevens te verstrekken. Ingevolge artikel 73, zevende lid, van de Wet Suwi wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald welke gegevens mogen worden verstrekt.
2.2. In artikel 74, eerste lid, van de Wet Suwi is bepaald dat het een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan. Ingevolge het tweede lid, onder b, is het in het eerste lid vervatte verbod niet van toepassing indien degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben.
2.2. In artikel 5.13, eerste lid, van het Besluit Suwi is bepaald dat het UWV bevoegd is uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties op verzoek van een werkgever als bedoeld in artikel 73, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Suwi, aan die werkgever in verband met het aangaan van overeenkomsten tot verzekering van de risico’s van het eigenrisicodrager zijn of van betaling van premie als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 5, van de Wet financiering sociale verzekeringen kosteloos gegevens, mede afkomstig van de rijksbelastingdienst, te verstrekken op grond waarvan die werkgever kan bepalen:
a. de instroom, bedoeld in artikel 40 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), over de periode van drie jaar voorafgaande aan het verzoek;
b. de ontwikkeling van het totale bedrag aan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen per jaar over de periode van vijf jaar voorafgaande aan het verzoek;
c. het aantal werknemers naar leeftijd en geslacht in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek;
d. het arbeidsverleden van de werknemers die ten tijde van het verzoek bij de werkgever in dienst zijn zoals het UWV dat vastlegt op grond van artikel 33d, eerste lid, van de Wet Suwi, voor zover die werkgever dat niet op basis van gegevens in zijn loonadministratie kan bepalen.
2.3. De door appellante gevraagde AGH-statussen hebben betrekking op gegevens over de gezondheid van haar werknemers. Het gaat hier dan ook om gegevens die bescherming genieten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, meer in het bijzonder artikel 21 van deze wet. Alleen al hierom heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 5.13, eerste lid, van het Besluit Suwi restrictief moet worden uitgelegd.
2.4. De gevraagde AGH-statussen worden niet genoemd in art. 5.13 van het Besluit Suwi, waarin een opsomming is gegeven van de gegevens die door het Uwv aan de werkgever kunnen worden verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de AGH-statussen gelet hierop dan ook niet aan appellante kunnen worden verstrekt, zonder dat de betrokken werknemers daar toestemming voor hebben gegeven. Volgens de rechtbank bevat artikel 5:13 van het Besluit Suwi, in samenhang gelezen met artikel 74 van de Wet Suwi, een limitatieve opsomming van gegevens die door het Uwv aan de werkgever kunnen worden verstrekt.
2.5. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in het standpunt dat uit artikel 38b van de ZW een bevoegdheid van het Uwv zou voortvloeien de gevraagde AGH-statussen aan appellante te verstrekken. Artikel 38b van de ZW verplicht uitsluitend de werknemer zijn werkgever op verzoek te informeren over zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van artikel 29b of 29d van de ZW.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een te stringente interpretatie heeft gehanteerd van de regelgeving, waarbij appellante, naar zij ter zitting heeft bevestigd, met name het oog heeft gehad op artikel 5.13 van het Besluit Suwi. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van de desbetreffende bepalingen, waarin woorden als ‘onder meer’ en ‘in beginsel’ worden gebruikt. Appellante heeft in dit verband diverse passages aangehaald uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsvoorstel Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Kamerstukken II 2004/2005, 30118, nr 3). Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ook artikel 38b van de ZW te beperkt heeft uitgelegd. De verplichting van de werknemer bepaalde gegevens aan zijn werkgever te verstrekken schept in de visie van appellante de bevoegdheid voor het Uwv deze zelfde gegevens aan de werknemer te verstrekken, ook zonder toestemming van de werknemer.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie heeft herhaald wat zij ook reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de door appellante aangevoerde gronden uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
5. Hetgeen onder 4.1. is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden