ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-839 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om AGH-statussen van personeel te verstrekken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. De appellante, een organisatie die eigenrisicodrager wilde worden voor de Ziektewet, had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om een overzicht van de arbeidsgehandicapten-statussen (AGH-statussen) van haar personeel. Het Uwv weigerde dit verzoek, stellende dat de AGH-statussen niet onder de gegevens vallen die op grond van artikel 5.13 van het Besluit Suwi aan werkgevers kunnen worden verstrekt. De rechtbank heeft deze weigering bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak nu ook bekrachtigd.

De Raad overweegt dat de AGH-statussen betrekking hebben op gevoelige persoonsgegevens die onder de Wet bescherming persoonsgegevens vallen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zonder toestemming van de betrokken werknemers, het Uwv deze gegevens niet kan verstrekken. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de rechtbank een te strikte interpretatie van de wetgeving had gehanteerd, niet gevolgd. De Raad concludeert dat de regelgeving inderdaad restrictief moet worden uitgelegd en dat de gevraagde gegevens niet onder de verstrekkingen vallen die het Uwv kan doen.

De uitspraak bevestigt de noodzaak van bescherming van persoonsgegevens en de voorwaarden waaronder dergelijke gegevens aan werkgevers kunnen worden verstrekt. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/839 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
23 december 2011, 11/3227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Bekkum, senior juridisch adviseur bij appellante, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Namens appellante is mr. Van Bekkum verschenen, bijgestaan door mr. D. Loen, business service manager bij appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.R.H. Min.
OVERWEGINGEN
1.1. In het kader van een onderzoek naar de mogelijkheid eigenrisicodrager te worden voor de Ziektewet (ZW) heeft appellante het Uwv verzocht haar een overzicht te verstrekken van de arbeidsgehandicapten-statussen (AGH-statussen) van haar personeel.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd het gevraagde overzicht te verstrekken. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) in samenhang met artikel 5.13 van het Besluit Suwi geen grondslag biedt om de gevraagde AGH-statussen aan appellante te verstrekken. Het Uwv heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het feit dat een werknemer op grond van artikel 38b van de Ziektewet (ZW) verplicht is zijn werkgever bepaalde gegevens te verstrekken niet betekent dat het Uwv deze gegevens zonder toestemming van de werknemer aan zijn werkgever kan verstrekken.
1.3. Bij besluit van 5 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak (LJN BV1711) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
2.1. Artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de van de Wet Suwi geeft het Uwv de bevoegdheid aan een werkgever op zijn verzoek bepaalde gegevens te verstrekken. Ingevolge artikel 73, zevende lid, van de Wet Suwi wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald welke gegevens mogen worden verstrekt.
2.2. In artikel 74, eerste lid, van de Wet Suwi is bepaald dat het een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan. Ingevolge het tweede lid, onder b, is het in het eerste lid vervatte verbod niet van toepassing indien degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben.
2.2. In artikel 5.13, eerste lid, van het Besluit Suwi is bepaald dat het UWV bevoegd is uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties op verzoek van een werkgever als bedoeld in artikel 73, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Suwi, aan die werkgever in verband met het aangaan van overeenkomsten tot verzekering van de risico’s van het eigenrisicodrager zijn of van betaling van premie als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 5, van de Wet financiering sociale verzekeringen kosteloos gegevens, mede afkomstig van de rijksbelastingdienst, te verstrekken op grond waarvan die werkgever kan bepalen:
a. de instroom, bedoeld in artikel 40 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), over de periode van drie jaar voorafgaande aan het verzoek;
b. de ontwikkeling van het totale bedrag aan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen per jaar over de periode van vijf jaar voorafgaande aan het verzoek;
c. het aantal werknemers naar leeftijd en geslacht in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek;
d. het arbeidsverleden van de werknemers die ten tijde van het verzoek bij de werkgever in dienst zijn zoals het UWV dat vastlegt op grond van artikel 33d, eerste lid, van de Wet Suwi, voor zover die werkgever dat niet op basis van gegevens in zijn loonadministratie kan bepalen.
2.3. De door appellante gevraagde AGH-statussen hebben betrekking op gegevens over de gezondheid van haar werknemers. Het gaat hier dan ook om gegevens die bescherming genieten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, meer in het bijzonder artikel 21 van deze wet. Alleen al hierom heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 5.13, eerste lid, van het Besluit Suwi restrictief moet worden uitgelegd.
2.4. De gevraagde AGH-statussen worden niet genoemd in art. 5.13 van het Besluit Suwi, waarin een opsomming is gegeven van de gegevens die door het Uwv aan de werkgever kunnen worden verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de AGH-statussen gelet hierop dan ook niet aan appellante kunnen worden verstrekt, zonder dat de betrokken werknemers daar toestemming voor hebben gegeven. Volgens de rechtbank bevat artikel 5:13 van het Besluit Suwi, in samenhang gelezen met artikel 74 van de Wet Suwi, een limitatieve opsomming van gegevens die door het Uwv aan de werkgever kunnen worden verstrekt.
2.5. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in het standpunt dat uit artikel 38b van de ZW een bevoegdheid van het Uwv zou voortvloeien de gevraagde AGH-statussen aan appellante te verstrekken. Artikel 38b van de ZW verplicht uitsluitend de werknemer zijn werkgever op verzoek te informeren over zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van artikel 29b of 29d van de ZW.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een te stringente interpretatie heeft gehanteerd van de regelgeving, waarbij appellante, naar zij ter zitting heeft bevestigd, met name het oog heeft gehad op artikel 5.13 van het Besluit Suwi. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van de desbetreffende bepalingen, waarin woorden als ‘onder meer’ en ‘in beginsel’ worden gebruikt. Appellante heeft in dit verband diverse passages aangehaald uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsvoorstel Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Kamerstukken II 2004/2005, 30118, nr 3). Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ook artikel 38b van de ZW te beperkt heeft uitgelegd. De verplichting van de werknemer bepaalde gegevens aan zijn werkgever te verstrekken schept in de visie van appellante de bevoegdheid voor het Uwv deze zelfde gegevens aan de werknemer te verstrekken, ook zonder toestemming van de werknemer.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie heeft herhaald wat zij ook reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de door appellante aangevoerde gronden uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
5. Hetgeen onder 4.1. is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
GdJ