ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA met voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, A. te B. uit België, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 maart 2011, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 6 augustus 2010 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit stelde vast dat appellant met ingang van 28 januari 2010 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellant betwist deze beoordeling en stelt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten, met name aan de rechterpols en de rug. Hij voert aan dat zijn klachten hem belemmeren in het uitvoeren van de geduide functies, zoals magazijn/expeditiemedewerker en huishoudelijk medewerker.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 17 april 2013 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. ing. J.G. van Ek. Het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. M.P.W.M. Wiertz. De Raad heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen in ogenschouw genomen. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelt dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt is voor de geduide functies en dat er geen aanleiding is voor een IVA-uitkering. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.