ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-5262 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, A. te B. uit België, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 maart 2011, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 6 augustus 2010 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit stelde vast dat appellant met ingang van 28 januari 2010 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellant betwist deze beoordeling en stelt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten, met name aan de rechterpols en de rug. Hij voert aan dat zijn klachten hem belemmeren in het uitvoeren van de geduide functies, zoals magazijn/expeditiemedewerker en huishoudelijk medewerker.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 17 april 2013 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. ing. J.G. van Ek. Het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. M.P.W.M. Wiertz. De Raad heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen in ogenschouw genomen. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelt dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt is voor de geduide functies en dat er geen aanleiding is voor een IVA-uitkering. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/5262 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011, 11/1871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.], België (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. ing. Van Ek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 28 januari 2010 weer recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Aan dit besluit liggen rapporten van verzekeringsarts C. Braet van 26 april 2010 en 14 juni 2010 en arbeidsdeskundige J. Keizer-Suermondt van 18 mei 2010 ten grondslag.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven en bezwaararbeidsdeskundige J.G.M. Claessen, heeft het Uwv bij besluit van 1 maart 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn rechterpolsklachten. De artrose is progressief en na de operatie is geen verbetering van de toestand en beweeglijkheid opgetreden. Anders dan de bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld hebben de rug- en polsklachten volgens appellant wel degelijk een medische oorzaak. Vanwege zijn klachten aan de rug en de rechterpols is hij niet in staat de geduide functies te verrichten, waarbij appellant met name heeft gewezen op het hanteren van rolcontainers in de functie van magazijn/expeditiemedewerker en het uitwringen van doekjes in de functie van huishoudelijk medewerker. Appellant stelt ten slotte dat hij op basis van zijn medisch objectiveerbare klachten voor meer dan 80% arbeidsongeschikt is en om die reden in aanmerking komt voor een inkomensuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De medische beoordeling door de verzekeringsartsen is voldoende zorgvuldig geweest. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van
26 april 2010 lichamelijk heeft onderzocht. De verzekeringsarts was op de hoogte van de operatieve ingreep aan de rechterpols in 2005. Hij beschikte tevens over informatie van de behandelend chirurg van 8 juni 2010, waaruit blijkt dat appellant al geruime tijd bekend is met artroseklachten aan de rechterpols en dat hij op dat moment op de opnamelijst stond voor een operatieve ingreep. Bij het onderzoek heeft de verzekeringsarts geconstateerd dat bij appellant beperkingen bestaan als gevolg van de rechterpolsklachten en de lage rugklachten. De lage rugklachten worden door de verzekeringsarts als tendomyogeen van aard geduid. Bij het oriënterende psychiatrisch onderzoek werd door de verzekeringsarts geen evidente psychopathologie vastgesteld. De verzekeringsarts is na deze bevindingen tot de conclusie gekomen dat beperkingen bestaan ten aanzien van krachtige dynamische handelingen vanuit de dominante rechterpols, met name wat betreft tillen en dragen, duwen en trekken, frequent lichte en zware lasten hanteren, werken met toetsenbord en muis, schroefbewegingen maken, knijp- en grijpkracht uitoefenen en frequent reiken. Verder bestaan lichte beperkingen ten aanzien van langdurig zitten, staan en lopen en buigen van de romp. Zware trilbelasting op de pols en rug moet worden vermeden. De vastgestelde beperkingen zijn door de verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2010.
4.3. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Wolff-van der Ven dossieronderzoek verricht en appellant aansluitend aan de hoorzitting van 22 november 2010 onderzocht. In overeenstemming met het onderzoek door de verzekeringsarts, zijn bij het algemene rugonderzoek enkele afwijkingen geconstateerd, waarbij geen sprake is van een ernstige onderliggende pathologie. Uit de informatie van de orthopedisch chirurg van 12 juli 2010, blijkt vervolgens dat deze bij het onderzoek op 13 april 2010 geen aanwijzingen voor een radiculair syndroom heeft gevonden. Appellant is volgens de bezwaarverzekeringsarts daarom niet gebaat bij verdergaande inactiviteit en een aanvullende urenbeperking is daarom niet van toepassing. Onderzoek van de rechterpols was volgens de bezwaarverzekeringsarts niet zinvol vanwege de recente operatie aan deze pols. De verzekeringsarts heeft in de FML van 26 april 2010 in voldoende mate rekening gehouden met de beperkingen voor de functie van de rechterpols, hetgeen ook geldt voor de functie van de rug.
4.4. De in hoger beroep aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen niet juist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat appellant geen medische informatie heeft overgelegd van de behandelend sector waaruit blijkt dat deze een beredeneerd afwijkend oordeel had over de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen ten tijde hier in geding.
4.5. Vervolgens heeft er arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant, gelet op het resultaat functiebeoordeling van 24 februari 2011, geschikt is te achten voor de functies van magazijn/expeditiemedewerker, huishoudelijk medewerker gebouwen en huishoudelijk medewerker. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen leveren de voorhanden zijnde gegevens voldoende steun voor het oordeel dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies zijn beperkingen niet te boven gaan en dat deze functies daarmee voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 24 februari 2011 de signaleringen voorkomend in het resultaat functiebeoordeling voorzien van een toereikende toelichting. Nu, ten slotte, van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden evenmin sprake is, heeft terecht geen nader onderzoek plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts naar mogelijke aanspraken van appellant op een IVA-uitkering.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary