ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/2227 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering uitkering op grond van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellant ontving sinds 3 september 2007 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en kreeg toestemming van het Uwv om een eigen bedrijf te starten. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant hogere inkomsten had dan eerder geschat, wat leidde tot een terugvordering van € 4.639,70. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant was van mening dat hij niet goed was voorgelicht over de berekening van zijn inkomsten.

Tijdens de zitting heeft het Uwv aangegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven. De Raad heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en het terug te vorderen bedrag opnieuw vastgesteld, waarbij de ondernemersaftrek over 2008 niet in aanmerking werd genomen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. Het Uwv moet het door appellant betaalde griffierecht vergoeden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2013.

Uitspraak

12/2227 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 maart 2012, 11-5261 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 10 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is met ingang van 3 september 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 20 september 2007 heeft het Uwv appellant toestemming gegeven om gedurende de periode van 24 september 2007 tot en met 23 maart 2008 werkzaamheden te gaan verrichten om van start te gaan met een eigen bedrijf. In dat besluit is tevens bepaald dat de uitkering over de startperiode als voorschot wordt betaald en dat 70% van de inkomsten als zelfstandige op die uitkering in mindering wordt gebracht. Ten slotte is vermeld dat het Uwv na de startperiode appellant nader zal informeren over de verrekening van de inkomsten van appellant.
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant hogere inkomsten heeft gehad dan geschat en is een bedrag van € 4.639,70 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is appellant voldoende geïnformeerd over de wijze van berekenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De stellingen van appellant dat hij over de wijze van berekening van de inkomsten niet goed is voorgelicht en dat het in strijd is met het vertrouwensbeginsel om de gevolgen daarvan voor zijn rekening te laten komen, zijn door de rechtbank verworpen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem vanwege het Uwv is meegedeeld dat bij de berekening van de inkomsten de zogeheten ondernemersaftrek in mindering zou worden gebracht op de winst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven de stelling van appellant niet langer te bestrijden en het bestreden besluit niet te handhaven. De Raad is verzocht zelf in de zaak te voorzien door het terug te vorderen bedrag opnieuw vast te stellen zonder daarbij de ondernemersaftrek over 2008 in aanmerking te nemen. Appellant kan zich daarmee verenigen.
4.2. Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. De in de zaak van appellant in beschouwing te nemen inkomsten over 2007 en 2008 zullen worden gesteld op € 3.627,- plus € 1.982,58 (€ 2.713,- x 38/52) = € 5.609,58. De inkomsten per week zijn dan € 5.609,58 x 1.92% = € 107,70. Van dit bedrag wordt 70% voor de verrekening met de betaalde voorschotten in aanmerking genomen. Dat is € 75,39.
Hiervan uitgaande is gedurende de in geding zijnde periode € 2.116,95 inclusief 8 % vakantiegeld bruto te veel aan voorschotten aan appellant betaald. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht zal zelf in de zaak worden voorzien door het bedrag van de terugvordering op laatstgenoemd bedrag vast te stellen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 augustus 2011;
- stelt het door het Uwv van appellant terug te vorderen bedrag vast op € 2.116,95 en bepaalt
dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 augustus 2011;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013.
(getekend) G.A.J van den Hurk
(getekend) I.J. Penning
QH