ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/1492 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellante, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij bij de aanvang van haar werk in oktober 2006 al volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische gegevens de conclusie konden dragen dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De Raad wees erop dat appellante al geruime tijd voor de aanvang van haar werk leed aan ernstige psychische problematiek, waarvoor zij onder behandeling stond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opleiding en re-integratietraject van appellante niet konden worden vergeleken met de belasting van een fulltime dienstverband. De Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die tot een ander oordeel konden leiden. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de beschikbare gegevens voldoende waren om tot een oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/1492 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
28 januari 2011, 09/2091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam appellante], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uispraak 10 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.L.L. Vermeeren , advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een reactie op de nadere stukken gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vermeeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is, na een periode van meerdere jaren bijstand te hebben ontvangen, per
11 oktober 2006 via een uitzendbureau gestart als schoonmaakster van computers, gedurende 40 uren per week. Na een week heeft zij zich op 18 oktober 2006 ziek gemeld met klachten van depressiviteit, boulimia en migraine.
1.2. Op basis van het medisch onderzoeksverslag en de verzekeringsgeneeskundige rapportage van verzekeringsarts M.J.van Rooij van 20 november 2008 heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2008 geweigerd appellante per 15 oktober 2008 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), op de grond dat appellante bij de aanvang van haar werk in oktober 2006 al dezelfde gezondheidsklachten had als die waardoor ze niet kan werken.
1.3. Bij besluit van 14 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 december 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verwezen naar het onderzoek en de rapportages van de verzekeringsarts van 20 november 2008 en het verslag van psycholoog J.J.A. van Aert van 12 januari 2007, waarin is vermeld dat appellante al tien jaar onder behandeling van een psycholoog staat voor anorexia/boulimia nervosa, een dwangstoornis met smetvrees en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Voorts, dat volgens de bezwaarverzekeringsarts in bezwaar geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich op grond van genoemde verzekeringsgeneeskundige rapporten terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante bij de aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was. Dat appellante voorafgaand aan de start van haar werk gedurende een half jaar een opleiding tot nagelstyliste en een re-integratietraject heeft gevolgd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vergeleken met de belasting van een fulltime dienstverband. Evenmin volgt de rechtbank de stelling van appellante dat zij zich met migraineklachten en een nekhernia, derhalve met andere klachten dan de psychische problematiek, heeft ziek gemeld.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is door het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek verricht en bieden de beschikbare gegevens een verantwoorde basis voor de onderhavige oordeelsvorming. Om die reden heeft de rechtbank het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat appellantes opleiding en re-integratietraject voorafgaand aan de aanvang van haar arbeid niet aan haar reeds bij aanvang bestaande arbeidsongeschiktheid afdoet. Voorts acht zij het onjuist dat de rechtbank de uitval met migraine en nekklachten niet als nieuwe oorzaak van arbeidsongeschiktheid duidt. Opnieuw is verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
4.1. De Raad verenigt zich volledig met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en de voorhanden gegevens de conclusie kunnen dragen, dat appellante reeds bij aanvang van haar werk in oktober 2006 volledig arbeidsongeschikt was en dat zulks met in achtneming van het bepaalde in de artikelen 43 en 46 van
de Wet WIA tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge deze wet.
4.2. De in hoger beroep ingebrachte nadere gegevens leiden niet tot een ander oordeel. Wat er ook zij van de in die gegevens beschreven nek- en hoofdpijnklachten, dat doet niet af aan het oordeel dat appellante, wegens de bij aanvang van haar werk in oktober 2006 reeds bestaande beperkingen, volledig arbeidsongeschikt was.
4.3. Ter zitting heeft appellante betoogd dat zij gedurende meerdere dagen per week de opleiding nagelstyliste en daarbij behorende praktijkervaring heeft gedaan en dat heeft volgehouden en voorts dat zij al gedurende lange tijd niet meer onder psychologische behandeling is. De Raad kan daaraan niet de betekenis toekennen die appellante daaraan gehecht wenst te zien. Daarbij acht de Raad met name van belang dat de diverse eerder genoemde medische bescheiden genoegzaam laten zien dat appellante voorafgaand aan de aanvang van haar werk al geruime tijd met ernstige psychische problematiek kampte en daarvoor onder behandeling stond, terwijl over de beweerdelijke omvang van opleiding en daarbij behorende praktijkwerkzaamheden geen enkel bewijsstuk is ingebracht, noch enigerlei bevestiging is te vinden in de voorhanden gegevens.
4.4. Tot slot is de Raad van oordeel dat er, gelet op alle voorhanden gegevens, geen aanleiding is een onderzoek door een deskundige te gelasten.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T.van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
QH