ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6872
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door schouderklachten en psychische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin is geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant, die als leerling automonteur werkte, viel op 14 juli 2008 uit wegens rechterschouderklachten, waaraan later psychische klachten werden toegevoegd. In het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ingevolge de Wet WIA werd appellant op 26 mei 2010 onderzocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant beperkingen had bij schouderbelastende arbeid en bij persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant met zijn beperkingen geen recht op een uitkering had, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar en beroep bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit juist was.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de toename van zijn psychische klachten na de datum in geding. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de argumenten van appellant grotendeels herhalingen zijn van eerdere stellingen en niet zijn onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport van 20 januari 2011 voldoende inzicht gegeven in de medische situatie van appellant en waarom deze niet vergelijkbaar was met eerdere beoordelingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.