ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/3687 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door schouderklachten en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin is geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant, die als leerling automonteur werkte, viel op 14 juli 2008 uit wegens rechterschouderklachten, waaraan later psychische klachten werden toegevoegd. In het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ingevolge de Wet WIA werd appellant op 26 mei 2010 onderzocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant beperkingen had bij schouderbelastende arbeid en bij persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant met zijn beperkingen geen recht op een uitkering had, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar en beroep bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit juist was.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de toename van zijn psychische klachten na de datum in geding. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de argumenten van appellant grotendeels herhalingen zijn van eerdere stellingen en niet zijn onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport van 20 januari 2011 voldoende inzicht gegeven in de medische situatie van appellant en waarom deze niet vergelijkbaar was met eerdere beoordelingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3687 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
18 mei 2011, 10/8877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
a
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 10 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Voor appellant is
mr. Spek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als leerling automonteur en viel op 14 juli 2008 uit wegens rechterschouderklachten. Nadien zijn daar psychische klachten bijgekomen.
1.2. In het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 26 mei 2010 op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien, die heeft geconcludeerd dat appellant beperkingen heeft bij (rechter)schouderbelastende arbeid en bij het persoonlijk en sociaal functioneren, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 26 mei 2010. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd die appellant met zijn beperkingen nog zou kunnen vervullen en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant met ingang van 12 juli 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 november 2010 (het bestreden besluit) onder verwijzing naar de rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. Daartoe is overwogen dat een eventuele toename van de psychische klachten na de datum in geding, 12 juli 2010, niet in de beoordeling kan worden betrokken. Dat appellant snel agressief is en zichzelf daarbij niet altijd onder controle heeft, is voor de verzekeringsarts aanleiding geweest om appellant in psychisch opzicht beperkt te achten. Dat appellant in dit opzicht meer beperkt zou zijn is door appellant niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd en blijkt evenmin uit de informatie van de behandelend psychiater van 2 november 2010. Dat appellant zijn agressiviteit onder controle heeft vindt bevestiging in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Voorts is overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zich terecht op het standpunt heeft gesteld en afdoende heeft gemotiveerd dat de medische situatie van appellant het stellen van een urenbeperking naast de al vastgestelde beperkingen in het persoonlijk functioneren niet rechtvaardigt en dat appellant ten aanzien van de aspecten werktempo, werktijden en reiken niet meer beperkt was. De arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd waarom de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellant valt. Ook de zogeheten signaleringen zijn voldoende toegelicht. De rechtbank is voorbij gegaan aan de stelling dat appellant geen arbeid kan verrichten waarbij productienormen worden gesteld nu deze stelling niet is onderbouwd. De geduide functies zijn op goede gronden aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en de mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt minder dan 35%.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, maar niet heeft onderbouwd met nieuwe (medische) gegevens, is goeddeels een herhaling van hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd en geeft geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 20 januari 2011 voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de medische situatie ten tijde van de bijstelling van de probleemanalyse op 18 januari 2010 niet vergelijkbaar was met de situatie op de datum in geding.
3.2. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
4. Er zijn geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
JL