ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7013 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na WIA-beoordeling en medische beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die op 19 januari 2011 in staat werd geacht om arbeid te verrichten in de functies die geselecteerd waren in het kader van de WIA-beoordeling. Appellante had zich op 6 juli 2010 ziek gemeld met verergering van energetische klachten, maar de verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er per 19 januari 2011 geen objectieve medische belemmeringen meer waren om te werken. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen, die waren gebaseerd op eigen onderzoeksbevindingen en medische informatie van de behandelend arts, niet onzorgvuldig waren. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van verergering van de beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2009, en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat appellante op de datum van de beoordeling in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, en dat het Uwv niet verplicht was om de arbeidskundige kant opnieuw te bekijken.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de arbeidsmogelijkheden van appellanten. De Raad wees ook het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter.

Uitspraak

11/7013 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
18 november 2011, 11/1227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Houtsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door H.J.A. Aerts. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 6 juli 2010 ziek gemeld met verergering van energetische klachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij onderzoek op 12 januari 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat de door appellante naar voren gebrachte vermoeidheidsklachten niet vermeerderd zijn ten opzichte van de klachten die bij een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in juni 2009 zijn betrokken. Zijn conclusie was dat er per 19 januari 2011 voor appellante geen objectief medische belemmering meer bestond om arbeid te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 12 januari 2011 de ZW-uitkering met ingang van 19 januari 2011 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 8 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 januari 2011, onder verwijzing een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 4 maart 2011, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn opvatting dat appellante de voor haar in het kader van de WIA geselecteerde arbeid moet kunnen verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten en heeft het verzoek van appellante om een nader medisch onderzoek afgewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft gesteld dat uit de gegevens die zij heeft toegezonden van de behandelend Maag- Darm- en Lever- (MDL) arts drs. J.Th. Kamphuis, naar voren komt dat haar energetische klachten in januari 2011 zijn toegenomen ten opzichte van 2009. Verder is appellante van mening dat zij als gevolg van de door haar als (extreme) vermoeidheid ervaren klachten, zodanig energetisch beperkt is dat zij overdag rust moet nemen, waardoor zij geen volle dagen kan werken. Er zou naar haar mening opnieuw arbeidskundig onderzoek plaats moeten vinden omdat de arbeidskundige uitgangspunten uit 2009 niet meer van toepassing zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn gebaseerd op eigen onderzoeksbevindingen van 31 augustus 2010, 12 januari 2011 en 17 februari 2011 en de verder aanwezige medische informatie, waaronder informatie van de behandelend MDL-arts Kamphuis, die in 2010 bij appellante de diagnose leverziekte heeft gesteld. In lijn met zijn vaste rechtspraak, onder meer CRvB 26 november 2010, LJN BO5408, is echter niet zozeer de diagnose zelf van doorslaggevende betekenis, doch veeleer de objectieve beperkingen die deze ziekte met zich meebrengt. De MDL-arts heeft in zijn rapportages van 20 september 2010 en 7 juli 2011 ten aanzien van de vermoeidheid van appellante verklaard dat hardnekkige moeheid vaak bij leverziektes wordt aangetroffen, maar dat deze moeheid moeilijk te kwantificeren is. Ook heeft behandeling van de lever vaak weinig effect op vermoeidheid. Het is niet mogelijk de moeheid te onderscheiden van de moeheid die een rol speelt bij de eerder bij appellante gestelde diagnoses Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS)/ ME en fybromyalgie.
4.3. De beperkingen die samenhingen met de eerder gestelde diagnoses CVS/ME en fybromyalgie zijn in het kader van de WIA-beoordeling in 2009 neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst en bij het selecteren van voor appellante geschikte functies is met die beperkingen, onder meer gerelateerd aan de vermoeidheid, rekening gehouden. De informatie van de MDL-arts bevat geen aanknopingspunten voor de stelling van appellante dat haar beperkingen in januari 2011 zijn onderschat. In het bijzonder valt daaruit niet af te leiden dat een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. De MDL-arts heeft in zijn rapportage van 20 september 2010 vermeld dat hij appellante geen enkele beperking heeft opgelegd. Dat in het verleden door verzekeringsartsen rekening is gehouden met een urenbeperking van meer of minder omvang brengt niet mee dat appellante ook op 19 januari 2011 in werkuren beperkt zou zijn. Er is geen twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen, zodat er geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een deskundige.
4.4. Met de vaststelling dat er geen sprake is van verergering van de beperkingen ten opzichte van de beoordeling in 2009, bestond er geen gehoudenheid voor het Uwv om de arbeidskundige kant daarvan opnieuw te bekijken. Van een onzorgvuldige voorbereiding of onzorgvuldige totstandkoming van de besluitvorming is dan ook geen sprake. De slotsom is dat appellante op 19 januari 2011 in staat was arbeid in één of meer van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te vervullen.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Bij deze uitkomst is voor toekennen van de gevraagde vergoeding van wettelijke rente geen ruimte.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) E. Heemsbergen
QH