ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na WIA-beoordeling en medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die op 19 januari 2011 in staat werd geacht om arbeid te verrichten in de functies die geselecteerd waren in het kader van de WIA-beoordeling. Appellante had zich op 6 juli 2010 ziek gemeld met verergering van energetische klachten, maar de verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er per 19 januari 2011 geen objectieve medische belemmeringen meer waren om te werken. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen, die waren gebaseerd op eigen onderzoeksbevindingen en medische informatie van de behandelend arts, niet onzorgvuldig waren. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van verergering van de beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2009, en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat appellante op de datum van de beoordeling in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, en dat het Uwv niet verplicht was om de arbeidskundige kant opnieuw te bekijken.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de arbeidsmogelijkheden van appellanten. De Raad wees ook het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter.