ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2411 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een woonvoorziening bestaande uit een traplift en een badlift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 april 2011, waarin haar aanvraag voor een woonvoorziening, bestaande uit een traplift en een badlift, was afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van de Stichtse Vecht had op 2 februari 2010 besloten om de aanvraag af te wijzen en in plaats daarvan een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van de natte cel op de benedenverdieping aan te bieden. Dit besluit was gebaseerd op adviezen van Argonaut Advies B.V., waaruit bleek dat appellante met de goedkoopst adequate voorziening, namelijk de aanpassing van de natte cel beneden, in voldoende mate kon worden gecompenseerd voor haar medische beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college het bestreden besluit op zorgvuldige wijze had kunnen baseren op het onderzoek van Argonaut. De Raad concludeerde dat appellante op de benedenverdieping adequaat kon wonen, douchen en slapen, en dat haar stellingen over de benedenverdieping niet voldoende waren onderbouwd. De Raad bevestigde dat het college vrij was om de goedkoopste adequate voorziening te bieden, zoals bepaald in de toepasselijke verordening.

Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij een traplift nodig had om gebruik te kunnen maken van de bovenverdieping van haar woning, maar de Raad oordeelde dat de door haar overgelegde medische verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat zij om medische redenen gebruik moest maken van de bovenverdieping. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

11/2411 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 april 2011, 10/2085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de Stichtse Vecht (college)
Datum uitspraak 27 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door K.L. Amani-Ayan.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante heeft op 11 mei 2009 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een woonvoorziening aangevraagd bestaande uit een traplift en een badlift.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft Argonaut Advies B.V. (Argonaut) onderzoek ingesteld. Op 12 december 2009 heeft I.T. de Geer Huisman, arts bij Argonaut, een medisch advies uitgebracht. De conclusie van het advies is dat appellante vanwege haar beperkingen is aangewezen op een gelijkvloerse woning, die zonder trappen bereikbaar is en is voorzien van een natte cel, waarin ruimte is voor een ADL-hulp. De op de benedenverdieping van de woning van appellante gelegen slaapkamer, huiskamer en serre zijn voor wat betreft de afmetingen en verwarmingsmogelijkheden medisch gezien adequaat te achten. In de doucheruimte beneden is onvoldoende ruimte voor de ADL-hulp. Op 29 december 2009 heeft ing. F.G.H.M. van de Loo, bouwkundig ergonomisch adviseur bij Argonaut, een bouwkundig advies met kostenraming uitgebracht over de herinrichting van de natte cel op de begane grond (oplossing 1) en het plaatsen van een stoeltraplift naar de eerste etage en herinrichting van de badkamer op de eerste etage (oplossing 2).
1.3. Bij besluit van 2 februari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag voor de traplift en de badlift afgewezen en bepaald dat appellante in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van de natte cel op de benedenverdieping. Hieraan heeft het college onder verwijzing naar de adviezen van Argonaut ten grondslag gelegd dat appellante beneden kan wonen, douchen en slapen en dat oplossing 1 naar objectieve maatstaven gemeten als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het college het bestreden besluit heeft kunnen baseren op het onderzoek van Argonaut, nu dit onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de rapportages naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. Uit het onderzoek blijkt dat appellante op de benedenverdieping van haar woning, na aanpassing van de badkamer, adequaat kan beschikken over alle woonfuncties. Appellante heeft geen documenten overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel. Zij heeft haar stellingen dat de benedenverdieping onvoldoende verwarmd zou kunnen worden en te vochtig zou zijn niet nader onderbouwd. Dat appellante er de voorkeur aan geeft om (ook) gebruik te maken van de bovenverdieping van haar woning leidt niet tot een ander oordeel. Het staat het college vrij om in gevallen waarin meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt appellante slechts de goedkoopste adequate (lees: compenserende) voorziening te bieden, zoals bepaald in artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de toepasselijke Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007.
3. Appellante heeft - ook - in hoger beroep aangevoerd dat zij een traplift nodig heeft om gebruik te kunnen maken van de bovenverdieping van haar woning. In verband met haar medische klachten wil appellante op de bovenverdieping kunnen verblijven, omdat het daar in de winter warmer en droger is dan beneden. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij in hoger beroep medische verklaringen overgelegd. Bovendien is de badkamer op de bovenverdieping groter en bewaart appellante daar een deel van haar garderobe.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Rechtbank heeft de door appellante aangevoerde beroepsgronden afdoende besproken en zij heeft terecht geoordeeld dat deze niet konden slagen. De Raad is met de rechtbank, en op de door haar gebezigde gronden, van oordeel dat het college op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat met de goedkoopst adequate voorziening - het aanpassen van de natte cel beneden - de door het college onderschreven medische beperkingen van appellante in voldoende mate worden gecompenseerd. Uit de door appellante in hoger beroep overgelegde medische verklaringen kan niet worden opgemaakt dat zij vanwege het binnenhuisklimaat op de benedenverdieping om medische redenen gebruik moet maken van de bovenverdieping van haar woning.
4.2. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013.
De voorzitter is buiten staat te ondertekenen
(getekend) P.J.M. Crombach
HD