12/1182 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 januari 2012, 11/1064 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 20 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.F.J. Bergmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 april 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een arbeidsurenverlies per week van 38. Op 7 oktober 2009 is door de politie in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Appellant is verhoord door de politie. Een inspecteur van het Uwv heeft nader onderzoek ingesteld, waarbij hij appellant op 25 november 2011 heeft gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 26 november 2010.
1.2. Het Uwv heeft uit het onderzoeksrapport opgemaakt dat appellant over de periode van 31 augustus 2009 tot en met 11 oktober 2009 teveel WW-uitkering heeft ontvangen, omdat hij het Uwv er niet van op de hoogte had gesteld dat hij in die periode werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2010, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 13 mei 2011 (bestreden besluit), de WW-uitkering van appellant over de genoemde periode herzien met 25 uur per week en van hem een bedrag van € 1.236,30 teruggevorderd aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat hij geen inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij. Hij heeft tevens herhaald dat de werkzaamheden die hij ten behoeve van de kwekerij heeft verricht slechts een (mislukte) poging betroffen om als zelfstandige werkzaam te zijn en daarom niet konden worden aangemerkt als werkzaamheden als zelfstandige waardoor hij de hoedanigheid van zelfstandige heeft verloren. Verder heeft appellant betoogd dat de omvang van die werkzaamheden ten onrechte op 25 uur per week is geschat. Appellant heeft gesteld dat hij in de eerste week, week 36, vijf dagen gedurende maximaal vijf uur bezig is geweest met de opbouw van de kwekerij en daarna in week 38 nog twee uur bezig is geweest met het vullen van het watervat en in week 45 vijf uur met het opruimen van de plantage.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een weergave van het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Tevens is artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW van belang, waarin is bepaald dat het Uwv een besluit tot toekenning van een uitkering herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 25 van de WW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
4.2. Appellant heeft erkend dat de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij door hem is opgebouwd. Deze werkzaamheden zijn terecht aangemerkt als werkzaamheden als zelfstandige. Verwezen wordt naar vaste rechtspraak van de Raad in deze, zie bijvoorbeeld CRvB 17 januari 2007, LJN BA0191. Dat de kwekerij na korte tijd is ontmanteld, als gevolg waarvan appellant geen financieel voordeel heeft behaald, wijzigt het karakter van diens activiteiten niet.
4.3. Appellant had deze werkzaamheden moeten vermelden op de werkbriefjes. Hij heeft dat niet gedaan. Hiermee heeft appellant de op hem rustende inlichtingenplicht overtreden.
4.4. Omdat appellant van zijn werkzaamheden als zelfstandige geen melding heeft gemaakt op de zogenoemde werkbriefjes en hij ook geen administratie heeft bijgehouden van de door hem aan de hennepkwekerij bestede uren, heeft het Uwv de omvang van die werkzaamheden mogen schatten. Gezien de verklaring van appellant dat hij in de week van 31 augustus 2009 vijf dagen maximaal vijf uur bezig is geweest met het inrichten van de kwekerij kan de schatting van het Uwv dat appellant in die week 25 uur heeft besteed aan zijn werkzaamheden stand houden. Het risico dat deze schatting in het nadeel van appellant uitvalt, komt in de gegeven omstandigheden voor diens rekening. Dit betekent dat appellant met ingang van 31 augustus 2009 zijn werknemerschap over 25 uren heeft verloren en dat hij het werknemerschap eerst met ingang van 12 oktober 2010 heeft herkregen, nadat de werkzaamheden volledig waren beëindigd.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv de WW-uitkering van appellant terecht met
25 uur per week heeft herzien over de periode van 29 augustus 2009 tot en met 11 oktober 2010.
4.6. Het Uwv is op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW verplicht om de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a van de WW onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. Appellant heeft tegen de terugvordering geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk