12/1369 ZW, 12/1380 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2012, 11/1333 en 11/1203 (aangevallen uitspraken)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 20 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 6 februari 2013, waar appellant en mr. drs. Hoebba zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
1.1. Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet ontzegd op de grond dat zijn werkgeefster ([naam werkgeefster] verplicht is tijdens ziekte zijn loon door te betalen.
1.2. Bij brieven van 13 oktober 2010 heeft [V.], werkzaam bij [naam werkgeefster], bezwaar gemaakt en desgevraagd bevestigd dat dit bezwaar als een bezwaar van [naam werkgeefster] moet worden gezien.
1.3. Bij brieven van 3 november 2010 heeft het Uwv appellant in kennis gesteld van het bezwaar van [naam werkgeefster]. Omdat appellant te kennen had gegeven dat hij het besluit van 5 oktober 2010 niet had ontvangen, is hem een kopie van dat besluit toegezonden. Voorts heeft het Uwv appellant erop gewezen dat in deze bezwaarprocedure alleen de bezwaren worden behandeld die door [naam werkgeefster] naar voren zijn gebracht en, als hij zelf bezwaren heeft tegen het besluit, die bezwaren alleen in behandeling worden genomen als hij zelf op tijd een bezwaarschrift heeft ingediend.
1.4. Bij brief van 15 februari 2011 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar van [naam werkgeefster] is verlengd tot 29 maart 2011.
1.5. Bij brief van 8 maart 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
5 oktober 2010. Als reden voor het niet eerder zelf bezwaar maken heeft appellant bij brief van 11 april 2011 te kennen gegeven dat een Uwv-medewerker hem op 3 november 2010 heeft meegedeeld dat hij betrokken is bij een procedure van [naam werkgeefster], hetgeen bij brief van
15 februari 2011 is bevestigd. Appellant heeft hieruit afgeleid dat hij niet afzonderlijk een bezwaarschrift hoefde in te dienen.
1.6. Bij besluit van 13 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard (besluit 1). Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het Uwv het bezwaar van [naam werkgeefster] ongegrond verklaard (besluit 2). Tegen beide besluiten heeft appellant beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaarschrift van 8 maart 2011 is naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig ingediend; de overschrijding van de termijn voor het indienen van dat bezwaarschrift is volgens de rechtbank niet verschoonbaar. Het beroep tegen besluit 2 heeft de rechtbank op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
niet-ontvankelijk verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de termijnoverschrijding van het bezwaar van 8 maart 2011 verschoonbaar is, omdat de inhoud van de brief van het Uwv van
3 november 2010 verwarrend is en omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [V.] reeds een bezwaarschrift namens hem had ingediend. Appellant is van mening dat hem ten aanzien van besluit 2 redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt en dat hij door besluit 2 in een ongunstiger positie is geraakt.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
12/1369
4.1. Op 8 maart 2011 was de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van
5 oktober 2010 verstreken. Appellant heeft dit niet betwist. Zijn stellingen komen erop neer dat die overschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
4.2. Op grond van gedingstuk B12 staat vast dat een medewerker van het Uwv op
3 november 2010 telefonisch contact heeft gehad met appellant in het kader van de behandeling van het door [naam werkgeefster] ingediende bezwaarschrift en dat appellant tijdens dat telefoongesprek te kennen heeft gegeven dat hij het besluit van 5 oktober 2010 niet had ontvangen. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant verklaard dat hij toen niet wist dat hem ziekengeld was geweigerd en dat hij na de ontvangst van de brief van 3 november 2010, waarin stond dat hij zelf moest reageren, contact heeft opgenomen met [V.]. Volgens appellant heeft hij met [V.] afgesproken dat [V.] namens hem bezwaar zou maken en hem daarvan een kopie zou sturen. Hij heeft echter geen kopie ontvangen.
4.3. De stelling dat appellant mocht menen dat [V.] namens hem een bezwaarschrift heeft ingediend, wordt niet gevolgd. [V.] heeft op 13 oktober 2010 zonder medeweten van appellant bezwaar gemaakt en desgevraagd aan het Uwv bevestigd dat dit als een bezwaar van [naam werkgeefster] moest worden beschouwd. Dat [V.] geen bezwaar namens appellant heeft gemaakt, komt voor rekening en risico van appellant. De informatie die het Uwv appellant heeft verstrekt bij brieven van 3 november 2010 en 15 februari 2011 is adequaat en daaruit heeft appellant niet kunnen afleiden dat hij niet afzonderlijk een bezwaarschrift hoefde in te dienen, zoals in de brief van 11 april 2011 namens appellant is gesteld. Van omstandigheden die met zich brengen dat aan appellant niet redelijkerwijs kan worden verweten dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt is geen sprake. Het oordeel van de rechtbank over het op 8 maart 2011 gemaakte bezwaar van appellant is dus juist. De aangevallen uitspraak met registratienummer 11/1333 komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
12/1380
4.4. Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld bij de administratieve rechter door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Onder het niet bezwaar maken moet mede worden verstaan het buiten de daarvoor geldende termijn bezwaar maken.
4.5. Uit 4.3 volgt dat appellant redelijkerwijs kan worden verweten dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2010. Van het in een ongunstiger positie komen door het aanwenden van het rechtsmiddel van bezwaar door [naam werkgeefster] is geen sprake. De rechtbank heeft terecht toepassing gegeven aan artikel 6:13 van de Awb. De aangevallen uitspraak met registratienummer 11/1203 komt daarom eveneens voor bevestiging in aanmerking.
5. In de beide hogerberoepschriften is om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente verzocht. Uit het onder 4 overwogene volgt dat voor toewijzing daarvan geen ruimte bestaat.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk