Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2011, 10/3753 (aangevallen uitspraak 1) en 4 mei 2011, 10/4583 (aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 maart 2013
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het hoger beroep is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 30 januari 2013. Partijen zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als activiteitenbegeleidster voor 32 uur per week en huishoudelijk medewerkster voor 16,6 uur per week. Op 6 september 1999 is zij uitgevallen met psychische klachten in verband waarmee zij vanaf 4 september 2000 een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft ontvangen. In het kader van een herbeoordeling ingevolge het per 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit is deze uitkering met ingang van 14 april 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante is daarbij belastbaar geacht conform de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 augustus 2008 en geschikt geacht voor de functies van productiemedewerker industrie, productiemedewerker textiel en wikkelaar. Deze herziening is uiteindelijk bevestigd in de uitspraak van de rechtbank van 15 april 2010 (08/2839). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2. Appellante heeft zich op 27 juli 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met lichamelijke en psychische klachten en om herziening van de WAO-uitkering verzocht. In verband hiermee is appellante op 17 november 2009 op het spreekuur van de verzekeringsarts gezien. Deze heeft vastgesteld dat de beperkingen van appellante op het psycho-mentale en energetische vlak zijn gelegen en dat de belastbaarheid niet is gewijzigd ten opzichte van de FML van 6 augustus 2008. Vervolgens heeft op 2 december 2009 arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 4 januari 2010 geconcludeerd dat appellante onveranderd ongeschikt is voor haar oorspronkelijke werk van activiteitenbegeleidster en huishoudelijk medewerkster en geschikt voor een viertal functies. Op grond van deze functies is het loonverlies van appellante berekend op 72,97%. Bij besluit van 6 januari 2010 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juli 2009 niet is toegenomen.
1.3. Bij besluit van 30 juni 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 2 juni 2010 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 juni 2010 ten grondslag. Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
1.4. Appellante is in verband met haar ziekmelding per 27 juli 2009 tevens beoordeeld in het kader van de Ziektewet (ZW). Naar aanleiding van zijn bevindingen bij onderzoek tijdens het spreekuur op 22 juli 2010 heeft de verzekeringsarts appellante per 29 juli 2010 geschikt geacht voor de functies zoals deze zijn geduid bij de beoordeling per 27 juli 2009. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 29 juli 2010 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.5. Het tegen het besluit van 22 juli 2010 gemaakte bezwaar heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in de rapportage van 25 augustus 2010 - bij besluit van 30 augustus 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Appellante is daarbij geschikt geacht voor de functies geduid in het kader van de herbeoordeling per 14 april 2007. Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts op basis van zijn bevindingen uit onderzoek, waaronder dossierstudie, aanwezigheid bij de hoorzitting en verkregen informatie van behandelend artsen, aanleiding heeft gezien af te wijken van het primaire medische oordeel, in die zin dat de beperkingen ten aanzien van verdelen van de aandacht en herinneren komen te vervallen. Door in zijn beschouwing in te gaan op de medische voorgeschiedenis, de functionele mogelijkheden en aandacht te besteden aan de begeleiding die appellante van haar huisarts krijgt, heeft de bezwaarverzekeringsarts aandacht besteed aan die beoordelingstaken waarop hij, volgens het Protocol depressieve stoornis in ieder geval acht heeft te slaan. Nu uit de rapportage blijkt op basis van welke gegevens deze tot stand is gekomen en welke procedure daarbij gevolgd is, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een deugdelijk medisch advies. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts blijkens de rapportage van 26 oktober 2010 kennis heeft genomen van het rapport van psychiater Nabarro van 6 maart 2008 en de bevindingen van Mentrum van 19 juli 2007 en dat ook de diagnostiek van de huisarts van appellante is verwerkt in de rapportage van 2 juni 2010. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de uitkomsten van het medisch onderzoek en het verzoek van appellante tot benoeming van een deskundige afgewezen. De rechtbank heeft voorts in de rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.11 op uitvoerige wijze gereageerd op de gronden van appellante gericht tegen de onjuiste indexering van het maatmanloon, de loonwaarde in de functie van productiemedewerker afwerk en op de specifieke gronden gericht tegen de medische geschiktheid van de geduide functies van productiemedewerker afwerk, productiemedewerker inpak, inpakster koekjes en interieurverzorgster en geoordeeld dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat het onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Het Uwv heeft de resultaten daarvan ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat op grond van de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het uitgevoerde medische onderzoek. Het Uwv heeft de resultaten van het onderzoek ten grondslag kunnen leggen aan het betreden besluit.
3.1. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet in staat acht de passend geachte functies te verrichten. Appellante is van mening dat met name haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat er bij de beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met de vele lichamelijke klachten.
3.2. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van de passende arbeid zoals die gold ten tijde van de ziekmelding. Er dient volgens appellante aangesloten te worden bij de functies die geduid zijn bij de beoordeling in het kader van het verzoek om herziening van de WAO-uitkering. Verder stelt appellante dat zij zich op 27 juli 2009 heeft moeten ziek melden met psychische klachten en dat deze ziekmelding gedurende een jaar is geaccepteerd. Er is jarenlang sprake van een opeenvolging van depressieve periodes zonder volledig herstel terwijl het volgens Nabarro van cruciaal belang is dat gestreefd wordt naar complete remissie. Appellante acht het onbegrijpelijk dat zij hersteld is verklaard omdat er sedert haar ziekmelding geen enkele verbetering in haar gezondheidstoestand is opgetreden. Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot bestreden besluit 1.
4.2. Hetgeen appellante tegen aangevallen uitspraak 1 heeft aangevoerd vormt geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Ten aanzien van de medische onderbouwing van het bestreden besluit kunnen de door de rechtbank gegeven overwegingen volledig onderschreven worden. Daarbij wordt nog vermeld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 2 juni 2010 heeft gewezen op de vrijwel analoge onderzoeksbevindingen in het kader van de herbeoordeling in 2007 en vervolgens de FML van 6 augustus 2008 heeft getoetst. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding meer is voor een beperking ten aanzien van het verdelen van de aandacht en herinneren en dat er voor het overige geen aanleiding bestaat af te wijken van de oordeelsvorming aangaande de belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in de FML van 3 juni 2010. Ten aanzien van de lichamelijke problematiek heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat deze met energetische klachten gepaard kan gaan, in welke is voorzien met de urenbeperking. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor twijfel aan de aldus vastgestelde belastbaarheid.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen, neergelegd in de FML van 3 juni 2010, bestaat er geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies voor appellante. De terzake door de rechtbank gegeven overwegingen kunnen volledig onderschreven worden. Volstaan wordt met een verwijzing daarnaar.
5. Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
Met betrekking tot bestreden besluit 2.
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
6.2. Het Uwv is in dit verband terecht - en anders dan appellante stelt - uitgegaan van de ten tijde van de herbeoordeling per 14 april 2007 geduide functies. Verwezen wordt hierbij naar de uitspraak van de Raad van 4 november 2009, LJN: BJ2080, waarin de Raad heeft geoordeeld dat met betrekking tot de vaststelling van de maatstaf arbeid uitgegaan moet worden van de functies geduid bij de laatste WAO-herbeoordeling voor de ziekmelding.
6.3. Er bestaat ten aanzien van de medische beoordeling geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek, waarover inzichtelijk is gerapporteerd. Appellante is lichamelijk onderzocht en er is een gerichte anamnese afgenomen waarbij de claimklachten uitvoerig aan de orde zijn gekomen. De bezwaarverzekeringsarts is op basis hiervan tot de conclusie gekomen dat er per datum in geding 29 juli 2010 psychisch geen ander beeld blijkt dan eerder werd beschreven. Van een ernstige depressie is geen sprake, de begeleiding en medicatie in verband met de psychische klachten van appellante zijn niet gewijzigd. In zijn rapportage van 2 november 2010 wijst de bezwaarverzekeringsarts er voorts op dat zowel de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen in het kader van de ZW en WAO alsook zijn eigen onderzoeksbevindingen niet duiden op het bestaan van een ernstige depressie. De bezwaarverzekeringsarts wijst er verder op dat een aantal fysieke problemen al bekend was, maar dat het opvallend is dat de huisarts in zijn informatie van 2 juni 2010 geen nek-, schouder-, en rugklachten noemt alsook geen schildklierlijden. Op basis hiervan zijn dan ook geen aanvullende beperkingen aan te nemen. De medische stukken in het dossier bieden geen aanknopingspunten voor twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Appellante heeft voorts in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan tot een andersluidend oordeel gekomen zou moeten worden. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
6.4. Dat appellante wel een jaar lang een ZW-uitkering heeft ontvangen, is, zo blijkt uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 2010, veroorzaakt door de late beoordeling in het kader van de Ziektewet. De bezwaarverzekeringsarts heeft er in dit verband in zijn rapportage van 25 augustus 2010 terecht op gewezen dat feitelijk bij geen toegenomen arbeidsongeschiktheid de ZW in het geheel niet tot uitbetaling had moeten komen, maar dat dit dus niet in het nadeel van appellante is geweest.
6.5. Nu vastgesteld moet worden dat er per 29 juli 2010 geen sprake is van toename van beperkingen ten opzichte van de beperkingen ten tijde van de WAO-beoordeling heeft het Uwv appellante per die datum terecht geschikt geacht voor de in april 2007 geduide functies en het ziekengeld beëindigd.
7. Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 tot en met 6.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd.
8. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput