ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3173 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na zorgvuldig onderzoek door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 7 juni 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat de basis vormde voor het besluit van het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De rapporten van de verzekeringsartsen, waaronder die van M. van Oostrom en A.D.C. Huijsmans, zijn als voldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank had geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad heeft deze overwegingen overgenomen en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reden was om de door appellant geclaimde urenbeperking aan te nemen.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen, maar de Raad heeft geen nieuwe gronden gevonden die tot een ander oordeel zouden leiden. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en houdt in dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.

Uitspraak

11/3173 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 april 2011, 10/4110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Engelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was laatstelijk, via een uitzendbureau werkzaam als papiersorteerder, toen hij op 9 juni 2008 uitviel met rugklachten en pijn in zijn linker been. Het Uwv heeft bij besluit van 3 juni 2010, na het verstrijken van de wachttijd, aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), onder de overweging dat hij op 7 juni 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.1. In het kader van de beoordeling van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van verzekeringsarts M. van Oostrom van 22 april 2010 en bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans van 31 augustus 2010 geen aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 7 juni 2010. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de eerder genoemde rapporten gebaseerd zijn op een volledig en zorgvuldig verricht onderzoek en dat op inzichtelijke wijze verslaglegging van de bevindingen en de daaruit getrokken conclusie is gedaan. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellants rugafwijking en de daaruit voortkomende pijnklachten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze artsen echter gemotiveerd aangegeven dat, voor zover deze pijnklachten medisch objectiveerbaar zijn, met deze klachten rekening gehouden is. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de in beroep overgelegde brief van orthopedisch chirurg H. van de Weijer niet blijkt dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan door de artsen van het Uwv aangenomen en voorts dat geen rekening behoefde te worden gehouden met het aan appellant voorgeschreven medicijn Lyrica, nu appellant eerst na de datum in geding met deze medicatie begonnen is. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport voldoende gemotiveerd heeft waarom geen reden bestaat voor het aannemen van de door appellant geclaimde urenbeperking.
2.1.2. In het kader van de beoordeling van de juistheid van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies binnen de voor appellant geldende en in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 april 2010 beschreven belastbaarheid van appellant blijft.
3. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van de schatting, onder verwijzing naar de in beroep ingebrachte medische informatie, aangevochten. Samengevat heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen heeft onderschreven. Appellant heeft zich, ook in hoger beroep, op het standpunt gesteld dat hij vanwege zijn pijn- en vermoeidheidsklachten meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen en dat ten onrechte geen uren beperking aangenomen is.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep de in een eerder stadium naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie heeft herhaald. Dit heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de Raad maakt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent tot de zijne.
4.2. Het hiervoor overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Heeremans