ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6801 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante, die zich op 14 juni 2010 ziek meldde vanwege toegenomen reumatische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 10 februari 2011, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor haar maatgevende werk. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 oktober 2011, waartegen appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 30 januari 2013, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat mr. G.J.A.M. Gloudi, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A. Ruis, werd de zaak besproken. Appellante voerde aan dat zij op en na 10 februari 2011 nog steeds arbeidsongeschikt was en overhandigde medische rapporten van psychiater H.P. den Daas en klinisch psycholoog/psychotherapeut J. Pasma. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelend artsen adequaat was meegenomen in de beoordeling.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad stelde vast dat de psychische toestand van appellante op 10 februari 2011 niet significant verschilde van die ten tijde van de WIA-beoordeling. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen ruimte voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding, gezien de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

11/6801 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2011, 11/1228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 28 maart 2008 is appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. Appellante heeft zich op 14 juni 2010 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens toegenomen reumatische klachten. Bij besluit van 9 februari 2011 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 10 februari 2011 beëindigd op de grond dat appellante weer geschikt is voor haar maatgevende werk. Bij besluit van 19 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten en moet appellante in staat worden geacht ten minste één van de haar in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies te vervullen.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op en na 10 februari 2011 nog onverminderd arbeidsongeschikt is. Appellante heeft een brief van psychiater H.P. den Daas en een rapport van klinisch psycholoog/psychotherapeut J. Pasma ingezonden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het door het Uwv verrichte medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Appellante is door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts onderzocht en de informatie van de behandelend reumatoloog is bij de beoordeling betrokken.
5.2. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.2.1. In zijn brief van 2 februari 2012 is psychiater Den Daas tot de conclusie gekomen dat bij appellante sprake is van niet-aangeboren hersenletsel, zich onder meer nog steeds uitend in een sterk verstoord werkgeheugen en een doof gevoel in combinatie met tintelingen over het hele lichaam. Klinisch psycholoog/psychotherapeut Pasma heeft op verzoek van Den Daas een neuropsychologisch onderzoek verricht. In het verslag van 7 maart 2012 van zijn onderzoek van appellante heeft hij vermeld dat er bij appellante restverschijnselen bestaan van een auto-ongeluk in 2006 op het gebied van cognitief functioneren. Het verbale geheugen is zeer slecht en er is sprake van uitgesproken traagheid in aandacht en concentratie en een beperkt inspanningsvermogen.
5.2.2. In reactie op de bevindingen van Den Daas en Pasma heeft het Uwv naar voren gebracht dat bij de WIA-beoordeling rekening is gehouden met beperkingen ten aanzien van herinneren. De conclusie van Pasma dat bij appellante sprake is van traagheid in aandacht en concentratie strookt niet met de weergave van de dagelijkse activiteiten van appellante zoals de verzekeringsarts die in zijn onderzoek in beeld heeft gebracht. Het Uwv heeft aan de hand van een rapport van 13 september 2012 van een bezwaarverzekeringsarts overtuigend beargumenteerd waarom aan de opvatting van Pasma geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
5.2.3. Uit de gegevens van Den Daas en Pasma is niet af te leiden dat de psychische toestand van appellante op 10 februari 2011 in betekenende mate verschilde van die ten tijde van de WIA-beoordeling.
5.3. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.2.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
EK