11/4222 WAJONG, 12/4816 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
3 juni 2011, 09/2859 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
Datum uitspraak 6 maart 2013.
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 25 april 2012 (LJN BW4799) een tussenuitspraak gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Appellant heeft op 22 augustus 2012 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Betrokkene heeft hierop gereageerd en stukken overgelegd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden. Betrokkene is verschenen.
1.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de door betrokkene voltooide eerste fase doctoraal geneeskunde moet worden aangemerkt als een beroepsgerichte opleiding als bedoeld in artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit. Appellant is opgedragen te onderzoeken of betrokkene met de door haar voltooide opleiding in een beroep een aanvangsalaris kan verdienen van ten minste anderhalf maal het voor haar geldende wettelijk minimumloon en, zo ja, om het maatmaninkomen en de mate van arbeidsongeschiktheid op de in geding zijnde datum opnieuw vast te stellen in een nieuw besluit op bezwaar.
1.2. Appellant heeft in zijn brief van 2 juli 2012 geconcludeerd dat betrokkene met de door haar voltooide opleiding niet een aanvangsalaris kan verdienen van ten minste anderhalf maal het voor haar geldende wettelijk minimumloon. Volgens appellant kan betrokkene niet in aanmerking komen voor een functie als onderzoeker in opleiding (oio), maar zou zij wel diverse (para)medische functies kunnen vervullen op HBO-niveau, zoals anesthesie medewerker, ergotherapeut, fysiotherapeut en gespecialiseerd verpleegkundige. Daarmee zou zij op de datum in geding (22 juni 2008) een inkomen kunnen verdienen van € 12,77 per uur, hetgeen minder is dan anderhalf maal het toepasselijke wettelijk minimumloon.
1.3. Betrokkene heeft in haar reactie van 17 juli 2012 gesteld dat zij met haar opleiding wel in aanmerking zou kunnen komen voor een functie als oio. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij gewezen op een vacature als oio bij het LUMC en een e-mail overgelegd waarin het LUMC bevestigt dat zij, ook zonder co-assistentschappen, deze functie kan vervullen. Betrokkene kan zich voorts niet verenigen met de door appellant genoemde HBO-functies omdat deze niet aansluiten bij de door haar succesvol afgesloten universitaire opleiding en daarom geen goede weergave zijn van hetgeen zij kan verdienen met haar genoten opleiding. Bovendien heeft betrokkene erop gewezen dat betwijfeld moet worden of voor alle genoemde functies de opleiding doctoraal geneeskunde de juiste opleiding is. Betrokkene heeft tevens drie vacatures overgelegd waarvan zij meent dat zij deze met haar opleiding zou kunnen vervullen. Dit betreft een vacature arts niet in opleiding tot specialist (ANIOS) bij de Sympfora groep, een baan als beginnend artsenbezoeker / rayonmanager farma via FarmaSel en een vacature als PhD onderzoeker diagnostische accuratesse bij het AMC te Amsterdam.
1.4. Bij de beslissing van 22 augustus 2012 heeft appellant (alsnog) het standpunt ingenomen dat het diploma dat betrokkene heeft behaald opleidt voor een beroep waarvan het aanvangsalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het voor haar geldende minimumloon. Volgens appellant valt weliswaar niet eenduidig vast te stellen voor welk beroep betrokkene is opgeleid, maar zou zij, gelet op de door haar overgelegde informatie, naast de eerdergenoemde HBO-functies, ook een functie als oio kunnen vervullen en daarmee ten minste anderhalf maal het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Volgens appellant is het reëel om het maatmaninkomen vast te stellen op anderhalf maal het wettelijk minimumloon. Vergelijking van het maatmaninkomen (€ 13,53) met de resterende verdiencapaciteit (€ 10,68) leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 21,1%. Daarom handhaaft appellant zijn standpunt dat de Wajong-uitkering van betrokkene per 22 juni 2008 terecht is beëindigd, omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.5. Betrokkene heeft in haar reactie van 17 september 2012 haar standpunt gehandhaafd dat zij, rekening houdend met haar opleiding, functies kan vervullen met een aanvangsalaris dat meer bedraagt dan anderhalf maal het wettelijk minimumloon. Volgens betrokkene is een maatmaninkomen van € 2.996,- per maand, welk bedrag overeenkomt met het aanvangsalaris als ANIOS bij de Symphora groep, reëel. Dit leidt tot een verlies aan verdienvermogen van 51,54%.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Het besluit van 22 augustus 2012 is een nieuw besluit op het tegen het besluit van 1 oktober 2007 gemaakte bezwaar dat het besluit van 21 juli 2009 vervangt. Nu het besluit van 22 augustus 2012 niet geheel tegemoet komt aan betrokkene, maakt dit besluit, gelet op artikel 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) deel uit van het geding.
2.2. Tussen partijen is niet langer in geschil dat betrokkene met haar opleiding in een beroep een aanvangsalaris kan verdienen van ten minste anderhalf maal het voor haar geldende wettelijk minimumloon. Het geschil spitst zich toe op de vraag wat het maatmaninkomen van betrokkene is op de datum in geding. Daarbij dient onder het maatmaninkomen te worden verstaan het inkomen dat betrokkene op 22 juni 2008 had kunnen verdienen met inachtneming van haar voltooide beroepsgerichte opleiding, indien zij geen jonggehandicapte als bedoeld in de Wajong was geweest.
2.3. Appellant heeft zijn standpunt dat het maatmaninkomen moet worden vastgesteld op anderhalf maal het wettelijk minimumloon niet voldoende gemotiveerd. Betrokkene heeft terecht aangevoerd dat de door appellant genoemde (para)medische functies op HBO-niveau niet geschikt zijn voor het vaststellen van haar maatmaninkomen. Blijkens de gedingstukken betreft dit functies waarvoor (hooguit) een HBO-opleiding is vereist. Deze functies doen geen recht aan het feit dat betrokkene een beroepsgerichte opleiding op academisch niveau heeft voltooid. Bovendien heeft appellant niet onderzocht of betrokkene wel de geschikte opleiding heeft voor deze functies. De functie van oio vormt evenmin een reële maatstaf voor het vaststellen van het maatmaninkomen van betrokkene. Dit betreft een opleidingsfunctie, waarbij het opleidingsaspect is verdisconteerd in het aanvangsalaris. De CAO-UMC bevat voor oio’s dan ook een aparte salarisschaal, waarvan het aanvangsalaris substantieel lager ligt dan voor andere startende academici. Nu appellant voldoende gelegenheid is geboden om het maatmaninkomen van betrokkene vast te stellen en ook ter zitting geen andere mogelijkheden heeft aangedragen om het maatmaninkomen van betrokkene te berekenen, is er aanleiding te bezien of het maatmaninkomen kan worden vastgesteld aan de hand van een van de door betrokkene genoemde functies.
2.4. De functie van arts niet in opleiding tot specialist bij de Symphora groep is daarvoor niet geschikt, omdat niet duidelijk is welke opleidingseis aan deze functie is verbonden. Weliswaar wordt in deze functie een succesvol of bijna afgerond doctoraal examen geneeskunde gevraagd, maar de functiebenaming veronderstelt dat kandidaten dienen te beschikken over een voltooid artsexamen, hetgeen bij betrokkene niet het geval is.
2.5. De functie van beginnende artsenbezoeker / rayonmanager farma via FarmaSel is evenmin geschikt voor het vaststellen van het maatmaninkomen van betrokkene, omdat uit de overgelegde vacature niet blijkt wat het aanvangsalaris in deze functie is. In de vacature is slechts vermeld dat startende academici in de farmaceutische en chemische sector gemiddeld ruim € 38.000,- bruto per jaar verdienen.
2.6. De functie van PhD onderzoeker diagnostische accuratesse vormt wel een reële maatstaf voor het vaststellen van het maatmaninkomen van betrokkene. Betrokkene beschikt over de vereiste afgeronde academische opleiding geneeskunde en voldoet ook aan de overige eisen die gesteld worden aan kandidaten voor deze functie. Inschaling is afhankelijk van ervaring en vindt plaats conform de CAO UMC in schaal 10. Bovendien wordt een vakantieuitkering van 8% en een eindejaarsuitkering van 8,3% van het bruto jaarsalaris uitgekeerd. Het maatmaninkomen van betrokkene dient te worden vastgesteld op het aanvangsalaris in de functie PhD onderzoeker diagnostische accuratesse.
2.7. Op grond van het Schattingsbesluit zou appellant moeten nagaan welk inkomen betrokkene op 1 september 1995 zou hebben kunnen verdienen in deze functie en vervolgens dit inkomen moeten indexeren naar de datum in geding. Om een einde te maken aan deze langslepende procedure bestaat er aanleiding om in dit bijzondere geval hiervan af te wijken en om op praktische gronden het maatmaninkomen van betrokkene per 22 juni 2008 vast te stellen op het aanvangsalaris in schaal 10 van de CAO UMC zoals dat gold op die datum. Dit betrof € 2.342,- bruto per maand ofwel € 15,01 bruto per uur. Rekening houdend met 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering wordt het maatmaninkomen van betrokkene per 22 juni 2008 vastgesteld op € 17,46 bruto per uur.
2.8. Afgezet tegen de resterende verdiencapaciteit van € 10,68 leidt dit maatmaninkomen tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,83% en daarmee tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
2.9. Uit hetgeen onder 2.1 tot en met 2.8 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep dat betrokkene geacht wordt te hebben ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2012 is gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd. De Raad zal tevens, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en bepalen dat betrokkene met ingang van 22 juni 2008 aanspraak maakt op een
Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschikt van 35 tot 45%.
3. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat betrokkene met ingang van 22 juni 2008 aanspraak maakt op een
Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 454,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden