ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4419 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, die als medewerker fietsenstalling werkte, had zich op 23 oktober 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 25 augustus 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 21 oktober 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en stelde dat het Uwv zijn medische beperkingen had onderschat. De Raad beoordeelde de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant op 29 juli 2010 onderzocht en op basis van informatie van verschillende specialisten lichamelijke beperkingen vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts had geen aanleiding gevonden om af te wijken van dit oordeel, en de Raad onderschreef deze conclusie.

De Raad oordeelde dat de in beroep overgelegde medische informatie niet leidde tot de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts onjuist had geoordeeld. De Raad bevestigde dat de vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 29 juli 2010 juist was. De rechtbank had ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit correct beoordeeld. Uiteindelijk kwam de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

11/4419 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
15 juni 2011, 11/1453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 6 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als medewerker fietsenstalling voor 36 uur in de week, toen hij zich voor dit werk op 23 oktober 2008 heeft ziek gemeld wegens rugklachten. Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 21 oktober 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 11 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat ook bij het vervallen van de functie van wikkelaar wegens een overschrijding op het aspect “tillen”, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij het bestreden besluit niet onjuist is vastgesteld. Door het vervallen van deze functie wijzigt weliswaar het verlies aan verdiencapaciteit, maar niet zodanig dat appellant in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse zou vallen.
3. In hoger beroep heeft appellant de in de eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellant is de opvatting toegedaan dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Daarbij heeft hij gewezen op het feit dat de verzekeringsarts en de bedrijfsarts in de eerdere procedure in het kader van de Ziektewet wel een urenbeperking nodig achtten. Dat deze beoordeling anderhalf jaar vóór de datum in geding heeft plaatsgevonden, doet niets aan de geldigheid van deze beoordeling af.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Er bestaat geen aanleiding om over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Het medische onderzoek berust op een zorgvuldig onderzoek, waarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking zijn genomen. Verzekeringsarts R.S.J. Lie Pauw Sam heeft appellant op het spreekuur van 29 juli 2010 onderzocht en beschikte bij de beoordeling over de informatie van de behandelend neuroloog, neurochirurg, anesthesioloog en longarts, waaruit blijkt dat bij appellant sprake is van een manifeste kanaalstenose op het niveau L4-L5 en longproblematiek. Op basis van deze informatie en het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts lichamelijke beperkingen aangenomen en deze in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juli 2010 vastgelegd.
4.3. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer dossieronderzoek verricht en met behulp van de standaard verminderde arbeidsduur inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. Daarbij heeft zij onder meer te kennen gegeven dat, gelet op de informatie van de longarts van 8 juni 2009, geen structureel probleem met de longfunctie bestaat en de nierfunctiestoornissen geen reden geven tot energetische beperkingen, nu geen sprake is van nierfalen. Ook de rug- en voetklachten geven geen aanleiding tot energetische beperkingen. Volgens Lustenhouwer kan het oordeel van bedrijfsarts M.L.A. Broekhuizen dat wel een urenbeperking aan de orde is, niet vertaald worden naar de huidige beoordeling, nu dit oordeel anderhalf jaar vóór de datum in geding ligt. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts volgens de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate rekening heeft gehouden met de rug- en voetklachten van appellant door beperkingen aan te nemen voor buigen, tillen of dragen, lopen, zitten, staan. Ook heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen voor de longklachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft dan ook geen medische argumenten gevonden om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
4.4. De in beroep overgelegde (medische) informatie kan niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat deze informatie in essentie slechts ziet op een reeks van nieuwe afspraken bij verschillende behandelaren. Hierbij wordt opgemerkt dat de gemaakte afspraak voor een slaaponderzoek bij het Instituut voor slaapgeneeskunde als gevolg waarvan appellant op 11 april 2011 een operatie aan de keelamandelen heeft ondergaan, niet zonder meer een inzichtelijke onderbouwing oplevert voor het standpunt dat de verzekeringsartsen de (energetische) beperkingen van appellant hebben onderschat. Nu in hoger beroep voorts geen nadere medische informatie is overgelegd, kan op grond van het vorenstaande worden uitgegaan van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bij de FML van 29 juli 2010.
4.5. Betreffende de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit worden de door de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen volledig onderschreven.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas
JvC