ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3839 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G. van den Heuvel, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, die zich per 21 januari 2008 ziek had gemeld met nek-, schouder- en lage rugklachten, met ingang van 18 januari 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 23 januari 2013 heeft appellant zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn klachten en opleidingsniveau. De Raad voor de Rechtspraak heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts kritisch bekeken. De verzekeringsarts H.P. Goossens had appellant onderzocht en vastgesteld dat hij beperkingen had in de belastbaarheid van zijn schouders en rug, maar dat hij in staat was om bepaalde functies te vervullen. De bezwaarverzekeringsarts P. Momberg had de FML aangepast op basis van haar eigen onderzoek en de beschikbare informatie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad concludeerde dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat de functies die aan hem waren toegewezen, passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/3839 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011, 10/7227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 6 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Voor appellant is verschenen mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als algemeen medewerker/chauffeur, toen hij zich per 21 januari 2008 heeft ziek gemeld met nek-, schouder- en lage rugklachten. Bij besluit van 21 april 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 18 januari 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 7 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 april 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de in bezwaar ingebrachte gronden betreffende de functie van chauffeur onvoldoende zijn vertaald in de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat, gelet op het lage opleidingsniveau van appellant, niet valt in te zien waarom de bezwaararbeidsdeskundige zijn opleidingsniveau desondanks op 2 heeft vastgesteld. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de CTS-klachten van appellant, onder meer gelet op de aanwezigheid van tintelingen en tremors. Zijn neiging tot overschatten had in de FML moeten worden vertaald in een beperking op het aspect ”inzicht in eigen kunnen”. Daarbij heeft appellant verwezen naar de discrepantie tussen meerdere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bedrijfsarts. Ten slotte had de FML, onder verwijzing naar de gebruikte medicatie, op meerdere aspecten moeten worden aangepast wat betreft de pollenallergie en de bronchitis.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat verzekeringsarts H.P. Goossens appellant op het spreekuur van 13 april 2010 heeft onderzocht en op de hoogte was van de lage rugklachten, de CTS-klachten en de klachten passend bij een pollenallergie en bronchitis. Bij de beoordeling beschikte Goossens ook over de informatie van de bedrijfsarts. De verzekeringsarts is op basis van het eigen onderzoek en de beschikbare informatie tot de conclusie gekomen dat appellant beperkingen heeft in de belastbaarheid van de linkerschouder en in mindere mate van de rechterschouder. Tevens bestaan problemen met de nek en de lage rug. Daarom is appellant volgens de verzekeringsarts aangewezen op werk dat de armen, schouders, nek en lage rug niet te zwaar belast, waarbij het werk niet te complex dient te zijn en geen sprake dient te zijn tempodwang, hoog handelingstempo of conflicthantering. Betreffende de pollenallergie en de bronchitis is appellant beperkt geacht op het aspect stof, rook, gassen en dampen. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de FML van 15 april 2010.
4.3. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts P. Momberg dossieronderzoek verricht en is bij de hoorzitting van 2 augustus 2010 aanwezig geweest. Zij heeft appellant aansluitend daaraan op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft bij haar beoordeling de in het dossier voorhanden informatie van de bedrijfsarts betrokken, waaronder ook de door deze arts genoemde eigenschap van appellant dat hij zich regelmatig overschat, met name in relatie tot zijn belastbaarheid. Op grond van haar bevindingen heeft Momberg de door de verzekeringsarts opgestelde FML gewijzigd. Gelet op de ernst van de CTS-klachten is appellant aanvullend beperkt geacht op de aspecten schroefbewegingen met hand en arm, tillen of dragen en klimmen. Met de overige door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen is volgens de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate rekening gehouden met de geconstateerde aandoeningen, klachten en symptomen. Daarbij wordt van belang geacht dat zij te kennen heeft gegeven dat bij appellant geen sprake is van ernstige psychopathologie, een ernstige neurologische stoornis of ontwikkelingsstoornis. Daarom behoeft volgens de bezwaarverzekeringsarts de FML op het aspect “inzicht in eigen kunnen“ geen aanpassing. De in hoger beroep overgelegde (medische) informatie kan niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts niet juist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat - zoals ook het Uwv in het verweerschrift heeft gesteld - geen nieuwe informatie is overgelegd die een onderbouwing levert voor het standpunt dat de tintelingen en tremors tot meer beperkingen moeten leiden dan door de bewaarverzekeringsarts aangenomen. Voorts is van belang dat appellant ten tijde van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts - die geen tremors bij appellant heeft waargenomen - niet onder behandeling was bij een specialist. Ten slotte wordt vastgesteld dat het overgelegde rapport van de bedrijfsarts van 16 januari 2009 in essentie niet afwijkt van de al eerder bij de bezwaarverzekeringsarts bekende rapporten.
4.4. Zoals blijkt uit het rapport van bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen van 1 september 2010, berust de schatting uiteindelijk op de functies wikkelaar (sbc-code 267050), textielproductenmaker (sbc-code 111160) en meteropnemer (sbc-code 315181). Buskermolen heeft deze functies met inachtneming van de gewijzigde FML van 2 augustus 2010 beoordeeld en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 21,5%. Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 augustus 2010 wordt appellant in staat geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. Hierbij wordt van belang geacht dat de bezwaararbeidsdeskundige in bovengenoemd rapport, aangevuld bij het rapport van 30 november 2012, overtuigend heeft gemotiveerd waarom de belasting in de functies geen overschrijdingen oplevert van de belastbaarheid van appellant. Het standpunt van appellant dat zijn opleidingsniveau op 1 in plaats van 2 had moeten worden gesteld, kan ten slotte niet worden gevolgd. Nu dit standpunt niet nader met stukken is onderbouwd, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat, met het gevolgde basisonderwijs, het behaalde chauffeursdiploma en de werkervaring van appellant, het opleidingsniveau op 2 kan worden gesteld. Dat appellant, zoals ook de bezwaararbeidsdeskundige te kennen heeft gegeven, het basisonderwijs alsook de LTS niet heeft afgerond, doet aan het bovenstaande niet af.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas
JvC