ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4289 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling aflossingscapaciteit en verrekening met ZW-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat betrekking heeft op de vaststelling van zijn aflossingscapaciteit en de verrekening daarvan met zijn Ziektewet-uitkering. Het Uwv had eerder een voorschot op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet teruggevorderd, en in een later besluit de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 534,79 per maand, met een verrekening van € 250,-- per maand met de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant betwistte deze berekeningen en voerde aan dat hij onvoldoende overhoudt om van te leven, mede door zijn woonlasten en de zorg voor zijn visueel gehandicapte zoon. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde dat de aflossingscapaciteit correct was berekend op basis van door appellant zelf aangeleverde gegevens. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat de gegevens waarop het Uwv zich baseerde juist waren. De Raad wees erop dat de VTLB Calculator, die appellant had gebruikt om zijn financiële situatie te onderbouwen, niet volledig toepasbaar was in deze context. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4289 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2011, 10/4344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 6 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 12 en 23 januari 2013 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij - rechtens onaantastbaar geworden - besluit van 14 augustus 2008 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, van appellant een over de periode van 1 november 2007 tot en met 13 juli 2008 aan hem betaald voorschot op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet teruggevorderd.
1.2. Onder verwijzing naar het besluit van 14 augustus 2008 heeft het Uwv bij besluit van 27 april 2010 aan appellant meegedeeld dat hij de aflossingscapaciteit van appellant heeft berekend op € 534,79 per maand en dat hij vanaf 1 mei 2010 € 250,-- per maand zal verrekenen met de uitkering ingevolge de Ziektewet van appellant.
1.3. Bij besluit van 11 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de aflossingscapaciteit van appellant nader vastgesteld op € 152,09 en in verband hiermee het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2010 gegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heef daartoe - kort gezegd - overwogen dat de aflossingscapaciteit dat deel van het inkomen is dat, met inachtneming van de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering. Het Uwv heeft de aflossingscapaciteit van appellant berekend aan de hand van door appellant zelf aangeleverde informatie, in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving. Het betoog van appellant, dat het Uwv de terugvordering zelf heeft veroorzaakt en appellant een schadevergoeding zou moeten betalen omdat zijn leven geruïneerd is, richt zich tegen het terugvorderingsbesluit van 14 augustus 2008. Dit besluit staat echter in rechte vast en appellant kan daar dus niet meer tegen opkomen. Voor zover appellant heeft willen stellen dat sprake is van een bijzondere (financiële) hardheid heeft de rechtbank daarin geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv het maandelijkse aflossingsbedrag op een lager bedrag had moeten vaststellen.
3. Het betoog van appellant in hoger beroep komt er in de kern op neer dat hij te weinig overhoudt om van te leven. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant gewezen op zijn woonlasten en de kosten verbonden aan zijn gezondheidsproblematiek en de problematiek van zijn visueel gehandicapte zoon, voor wie hij mantelzorger is. Appellant heeft zelf een berekening gemaakt met gebruikmaking van de VTLB Calculator.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Artikel 8:58 van de Awb laat de Raad een zekere vrijheid in haar beoordeling of binnen tien dagen voor de zitting door een partij ingezonden stukken bij de beoordeling van het geding mogen worden betrokken, maar hij zal daarbij aan het procesbelang van de andere partij zwaarwegende betekenis dienen te hechten. De Raad stelt vast dat de op 23 januari 2013 overgelegde stukken zijn ingediend (ruim) buiten de termijn van artikel 8:58 van de Awb. Verweerder heeft geen kennis kunnen nemen van deze stukken. De Raad ziet hierin aanleiding deze stukken buiten beschouwing te laten.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid. Zoals appellant ter zitting van de Raad heeft bevestigd zijn de gegevens waarop het Uwv zich bij zijn berekening van de aflossingscapaciteit heeft gebaseerd door appellant zelf verstrekt en zijn deze gegevens juist. De door appellant gebruikte VTLB Calculator is een instrument dat is ontwikkeld als hulpmiddel om het vrij te laten bedrag te berekenen voor personen op wie een schuldsaneringsregeling van toepassing is. De berekening die in het kader van de schuldsanering wordt gemaakt vertoont weliswaar gelijkenis met de berekening van de aflossingscapaciteit zoals die in deze zaak speelt, maar wijkt daar op onderdelen van af. Zo wordt bij de schuldsanering bovenop de beslagvrije voet een bedrag ingecalculeerd voor reserveringen. Appellant kan dan ook niet worden gevolgd in de berekening die hij met gebruikmaking van de VTLB calculator heeft gemaakt.
4.3. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen reden om te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas
IJ