ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4424 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WGA-vervolguitkering en het vervallen van urenbeperkingen op basis van medische gegevens

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WGA-vervolguitkering van appellant, die sinds 17 mei 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had appellant in 2008 een urenbeperking opgelegd van ongeveer vier uur per dag en twintig uur per week, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 74,6. In 2010 werd appellant herbeoordeeld, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat er geen objectieve medische argumenten meer waren voor een urenbeperking, wat leidde tot het vervallen van deze beperking per 1 augustus 2010.

Appellant stelde in hoger beroep dat de herbeoordeling niet op zijn medische situatie was gebaseerd, maar op een frauderapport van het Uwv. Hij betoogde dat dit rapport onterecht was en dat er geen deugdelijke motivering was voor het vervallen van de urenbeperking. De rechtbank had eerder de motivering voor het vervallen van de urenbeperking als toereikend beoordeeld, gebaseerd op medische gegevens die een verbeterde situatie per 1 augustus 2010 aantoonden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herbeoordeling van appellant gerechtvaardigd was. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de eerdere urenbeperkingen niet meer geïndiceerd achtten, gezien de verbeterde medische situatie van appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4424 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 juli 2011, 10/1803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.E. Vollebregt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 januari 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving met ingang van 17 mei 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering (loongerelateerde uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts die appellant had onderzocht achtte appellant wat betreft werktijden beperkt tot ongeveer zes uur per dag en ongeveer 30 uur per week. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is mede op grond daarvan vastgesteld op 74,6. Bij een herbeoordeling in 2008 is de urenbeperking aangescherpt naar ongeveer vier uur per dag en ongeveer twintig uur per week.
1.2. In verband met het einde van de loongerelateerde uitkering met ingang van 1 augustus 2010 is appellant op 3 maart 2010 herbeoordeeld door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze kwam, voor zover thans van belang, tot de conclusie dat er geen objectieve medische argumenten meer waren voor een urenbeperking, zodat deze is komen te vervallen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd die appellant zou kunnen vervullen en op basis van een vergelijking van het daarmee te verdienen inkomen met het loon dat appellant voorheen als financieel manager verdiende, het verlies aan verdiencapaciteit van appellant met ingang van 1 augustus 2010 berekend op 52,41%. Bij besluit van 19 mei 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 augustus 2010 dienovereenkomstig een WGA-vervolguitkering (vervolguitkering) toegekend grond van de Wet WIA. Bij besluit van 22 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank achtte de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag lag aan het bestreden besluit in overeenstemming met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten. Zij zag geen aanleiding om de conclusie van dat verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken en zij achtte de motivering voor het laten vervallen van de urenbeperking toereikend.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat bij de herbeoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv niet zozeer is uitgegaan van zijn ongewijzigde medische situatie, maar van de inhoud van een onderzoeksrapport van het Uwv van 11 januari 2010 waarvan de conclusie luidde dat hij in de periode van 15 januari 2004 tot 1 januari 2009 werkzaamheden heeft verricht zonder daarvan opgave te doen aan het Uwv.
Appellant heeft betoogd dat het onderzoeksrapport is gebaseerd op een leugenachtige verklaring. Verder meent hij dat voor het laten vervallen van een urenbeperking geen deugdelijke motivering is gegeven. Tenslotte heeft hij gesteld dat bij hem een slaapapneu is geconstateerd, in verband waarmee hij is herbeoordeeld, er een urenbeperking van ongeveer zes uur per dag en twintig uur per week is gesteld en zijn arbeidsongeschiktheidsklasse met ingang van 21 juni 2012 is bepaald op 65 tot 80%.
3.2. Het Uwv heeft weersproken dat het frauderapport een rol heeft gespeeld bij de herbeoordeling van appellant. Het Uwv heeft erop gewezen dat appellant bij de verzekeringsarts, noch bij de bezwaarverzekeringsarts melding heeft gemaakt van een slaapprobleem.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1. De Raad stelt voorop dat het thans gaat om de herbeoordeling van appellant met ingang van 1 augustus 2010. Dat betekent dat de latere herbeoordeling die heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% met ingang van 21 juni 2012 buiten beschouwing moet blijven. Ook de door appellant genoemde slaapapneu kan geen rol spelen, nu niet is gebleken dat daarvan ook al sprake was op 1 augustus 2010.
4.2. Het Uwv is te allen tijde bevoegd een uitkeringsgerechtigde te herbeoordelen. Indien de herbeoordeling van appellant per 1 augustus 2010 ingegeven zou zijn geweest door de inhoud van het door appellant aangehaalde onderzoeksrapport zou dat eveneens gerechtvaardigd zijn geweest. In dit geval lijkt de herbeoordeling echter veeleer ingegeven te zijn geweest door het feit dat de loongerelateerde uitkering van appellant eindigde per 1 augustus 2010 en een herbeoordeling nodig was om het recht op een vervolguitkering vast te stellen hetgeen, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, niets afdoet aan de bevoegdheid van het Uwv om een herbeoordeling te verrichten.
4.3. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 14 april 2008, dat toen heeft geleid tot het stellen van een urenbeperking tot ongeveer vier uur per dag en twintig uur per week, blijkt onder meer dat het werk als postbesteller dat appellant op dat moment deed hem zwaar viel, dat appellant overdag veel moest rusten, een algeheel zieke indruk maakte, leed aan een stemmingsstoornis, toegenomen moe was vanwege verslechtering van diabetesproblematiek en een energetische stoornis had. De verzekeringsarts die appellant op 3 maart 2010 heeft onderzocht, heeft gerapporteerd dat de suiker volgens informatie van appellant redelijk goed is ingesteld, dat appellant na zijn werk als postbesteller ’s avonds nog vrijwilligerswerk deed, geen algeheel zieke indruk maakte en dat er geen aanwijzingen waren voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Voor een urenbeperking waren volgens deze verzekeringsarts geen medische argumenten aanwezig. De bezwaarverzekeringsarts die appellant in de bezwaarfase heeft onderzocht, heeft in zijn rapport de bevindingen en de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven. Volgens hem waren de in het verleden gestelde urenbeperkingen achteraf bezien niet geïndiceerd, omdat appellant veel actiever bleek te zijn dan hij had doen voorkomen. Los daarvan bleek uit het dagverhaal van appellant naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts niet dat appellant met ingang van 1 augustus 2010 ’s ochtend niet zou kunnen werken. De stabiele, goed gereguleerde suikerziekte en de bevindingen ten aanzien van de psychische situatie rechtvaardigden een urenbeperking per die datum niet, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.4. De rechtbank heeft terecht de motivering voor het laten vervallen van de urenbeperking terecht toereikend geacht. Het laten vervallen daarvan is gebaseerd op medische gegevens, waaruit blijkt van een verbeterde situatie per 1 augustus 2010 ten opzichte van 17 april 2008. De stelling van appellant dat het onderzoeksrapport redengevend is geweest voor het laten vervallen van de urenbeperking wordt dan ook niet gevolgd.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
IJ