ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-3680 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 1993 werkzaam was als medewerker bij de munttelcentrale. Appellant viel op 28 september 2006 uit vanwege longklachten en ontving vanaf 25 september 2008 een WIA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Na een herbeoordeling op 27 september 2010 door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant minder benutbare mogelijkheden had, maar dat hij in staat was om werkzaamheden te verrichten conform de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%, wat leidde tot de mededeling dat appellant per 16 februari 2011 geen WIA-uitkering meer zou ontvangen.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant geen gronden had aangevoerd tegen de medische beoordeling en dat de arbeidskundige grondslag van het besluit voldoende was gemotiveerd. Appellant stelde in hoger beroep dat hij met zijn beperkte opleiding en taalvaardigheid niet in staat was de geduide functies te verrichten en dat er geen nader onderzoek was gedaan naar de mogelijkheid van een jobcoach.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat appellant beperkingen had ten aanzien van lezen en schrijven. De Raad onderschreef de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen medische stoornis was. De geduide functies werden als passend beoordeeld, ondanks de beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 27 februari 2013.

Uitspraak

12/3680 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2012, 11/2625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is vanaf 1993 werkzaam geweest als medewerker munttelcentrale. Op 28 september 2006 is hij in dat werk uitgevallen vanwege longklachten. Met ingang van 25 september 2008 heeft het Uwv aan appellant een uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 27 september 2010 onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft geconstateerd dat sprake is van verminderd benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor is appellant aangewezen op werkzaamheden conform de daartoe opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2010. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 december 2010 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 16 februari 2011 geen WIA-uitkering meer krijgt.
1.3. Bij besluit van 20 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2010, onder verwijzing naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts R. Blanker van 22 juni 2011 en van bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 19 juli 2011, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant tegen de medische beoordeling geen gronden heeft gericht. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat bezwaararbeidsdeskundige Schipper zorgvuldig tewerk is gegaan en de geschiktheid van appellant voor de geduide functies zowel in het algemeen als ook in het licht van de gevraagde taalvaardigheid voor die functies heeft bekeken. Hij heeft uitgebreid inzichtelijk gemaakt waarom appellant, met zijn enigszins beperkte taalvaardigheid, in staat moet zijn om de geduide functies te verrichten. Het gaat in die functies om routinematig productiewerk, waarbij grote series van dezelfde producten moeten worden gemaakt. De benodigde instructietijd is gering en ook is bij alle functies een mondelinge toelichting op de werkzaamheden beschikbaar. Met de bezwaararbeidsdeskundige heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant lange tijd in de praktijk heeft bewezen dat hij in staat is geweest ten minste op (taal)niveau 2 te functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een toereikende arbeidskundige grondslag en is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML van 27 september 2010. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om te oordelen dat appellant de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant (samengevat) zijn standpunt herhaald dat hij met zijn beperkte opleiding en taalvaardigheid niet in staat kan worden geacht de voor hem geduide functies te verrichten en dat ten onrechte in de FML geen beperking is opgenomen ten aanzien van de items schrijven en lezen. Tevens heeft appellant er op gewezen dat door de bezwaararbeidsdeskundige geen nader onderzoek is ingesteld naar de vraag of de werkgevers bereid zijn om een jobcoach op het werk toe te laten om appellant te begeleiden. Ten slotte heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is vermeld in de aangevallen uitspraak.
4.2. De gedingstukken en hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd bevatten geen aanwijzingen op grond waarvan kan worden aangenomen dat bij appellant sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beperkingen ten aanzien van lezen en schrijven. De door bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy in zijn rapportage van 31 augustus 2012 opgenomen conclusie dat er geen sprake is van een stoornis in medische zin en er dus geen reden is om beperkingen op deze beoordelingspunten in de FML aan te nemen, wordt onderschreven.
4.3. Aan de schatting zijn functies ten grondslag gelegd behorende tot de sbc-codes: 111180 assemblagemedewerker B, 111171 productiemedewerker metaal electro industrie, 111220 medewerker logistiek, 271093 machinebediende inpak en 271130 samensteller kunststof rubberindustrie. Het betreft hier eenvoudige en routinematige functies. Er bestaat geen aanleiding om deze geduide functies niet passend te achten vanwege de beperkte beheersing van de Nederlandse taal van appellant of vanwege het gevraagde opleidingsniveau. Appellant, die in Marokko geen lager onderwijs heeft gevolgd, heeft in Nederland enkele jaren basisschool gevolgd en aansluitend gedurende ongeveer twee jaar de LTS. Ook heeft appellant enkele jaren een cursus begrijpend lezen en schrijven gevolgd bij het ROC Nieuwegein. Sedert 1992 is appellant in Nederland in verschillende (productie)functies werkzaam geweest. Daarbij is niet gebleken dat hij in die functies onvoldoende zou hebben gefunctioneerd. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie onder andere de uitspraak van 13 juli 2012, LJN BX1509) kan ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Door appellant is in hoger beroep geen nieuwe informatie overgelegd die aanleiding kan geven tot een andersluidend oordeel.
4.4. Uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 september 2012 volgt dat er in het geval van appellant een zogenoemde jobcoach zou kunnen worden ingezet ten behoeve van het wegwijs raken in een nieuwe arbeidssituatie, waarbij gedacht kan worden aan het eenmalig geven van toelichting of uitleg op bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst, CAO en algemene voorschriften. Een noodzaak tot (langdurige) begeleiding bij het dagelijks functioneren, bijvoorbeeld bij het lezen van werkinstructies, is niet aanwezig. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding tot het verrichten van nader onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige naar de bereidheid van de werkgevers om een jobcoach op het werk toe te laten, zoals door appellant betoogd.
4.5. Uit hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) I.J. Penning
JvC