12/4117 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2012, 10/76 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
1.1. Appellant is laatstelijk op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam geweest als timmerman voor 40 uur per week. Op 14 mei 2007 is hij voor dit werk uitgevallen met een acuut onderwandinfarct.
1.2. Appellant heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is appellant op 13 februari 2009 onderzocht door verzekeringsarts P. Dienske. Deze heeft appellant geschikt geacht voor niet al te stresserende en fysiek niet te belastende werkzaamheden. De in verband daarmee geldende beperkingen heeft hij neergelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2009. Hiervan uitgaande heeft arbeidsdeskundige H.C. Groen appellant niet geschikt geacht voor de maatgevende arbeid van timmerman, maar hem wel geschikt geacht voor met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies op basis waarvan zijn mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2009 aan appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van 12 mei 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.3. Hangende het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 maart 2009 heeft psychiater W.M.J. Hassing op verzoek van het Uwv een expertiserapport uitgebracht. Zij heeft een chronische posttraumatische stress-stoornis (PTSS) vastgesteld, ontstaan door oorlogservaringen in Georgië. Mede naar aanleiding van het rapport van Hassing heeft bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer de FML op 11 december 2009 aangepast. Hij heeft een aantal beperkingen toegevoegd in de rubriek persoonlijk functioneren en een urenbeperking tot 20 uur per week opgenomen. Bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst heeft vervolgens met gebruikmaking van het CBBS nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op basis daarvan berekend op 59,54%. Bij besluit op bezwaar van 22 december 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2009 herroepen, bepaald dat appellant per 12 mei 2009 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% en aan appellant een vergoeding van de kosten van bezwaar toegekend.
1.4. Hangende het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank psychiater B.H.M.J. Sonnenschein als deskundige benoemd. Deze heeft op 10 april 2011 gerapporteerd.
1.5. Bij besluit van 24 november 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij per 12 mei 2009 een vervolguitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) krijgt van € 257,72 bruto per maand.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bestreden besluit 2 aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vastgesteld dat het Uwv met dit besluit niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellant en het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht geacht tegen dit besluit.
2.2. Het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
2.3. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, overwogen dat de door haar benoemde deskundige Sonnenschein heeft geconcludeerd dat hij in het algemeen kan instemmen met de aangepaste FML van 11 december 2009, zij het dat appellant een beperking heeft op het item concentreren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het oordeel van de deskundige niet te volgen. De rechtbank heeft de medische grondslag van bestreden besluit 2 dan ook juist geacht. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML op het item concentreren als toelichting heeft gegeven dat appellant geen functies mag vervullen waarbij meer dan gemiddeld langdurige concentratie nodig is. Deze score van de FML doet naar het oordeel van de rechtbank volledig recht aan de conclusie van de deskundige ten aanzien van de mogelijkheid van appellant zich te concentreren. Tegen het arbeidskundige deel van het bestreden besluit heeft appellant geen beroepsgronden geformuleerd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de overweging van de rechtbank ten aanzien van het concentreren. De deskundige heeft gesteld dat hij in het algemeen kan instemmen met de FML, zij het dat appellant een beperking heeft op het item concentreren. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens, in de visie van appellant ten onrechte, gesteld dat hieraan is voldaan nu appellant volgens de FML geen functies mag vervullen waarbij een meer dan gemiddeld langdurige concentratie nodig is. De deskundige heeft echter niet gesteld dat het gaat om een meer dan gemiddeld langdurige concentratie.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard en dat het geschil zich toespitst op hetgeen de rechtbank overwogen heeft ten aanzien van het item concentreren. De Raad zal zich beperken tot een beoordeling hiervan.
4.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij het opstellen van de FML van 11 december 2009 bij het item 1.1 vasthouden (vroeger: concentreren) van de aandacht gekozen voor de optie normaal. Bij deze optie geldt dat de betrokkene in staat is de aandacht gedurende minstens een half uur te richten op één informatiebron. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij dit item als toelichting vermeld dat appellant niet bovennormaal belast mag worden; er mogen geen functies worden geselecteerd waarbij meer dan gemiddelde concentratie nodig is. De Raad is van oordeel dat op deze wijze voldoende recht is gedaan aan de kanttekening van Sonnenschein dat ten aanzien van dit onderdeel enige beperking aangenomen mag worden gezien het gefixeerd zijn op het traumatisch verleden en de algehele moeheid door slecht slapen en somberheid. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat Sonnenschein niet nader gespecificeerd heeft wat onder enige beperking zou moeten worden verstaan en dat hij appellant zonder enig voorbehoud in staat heeft geacht de geselecteerde functies te vervullen. De Raad acht voorts niet zonder belang dat Hassing, die appellant relatief kort na de datum in geding heeft gezien, geen concentratiestoornissen heeft waargenomen.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden