ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2935 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake terugvordering bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 25 januari 2011. Verzoeker, bijgestaan door mr. K. Chedi, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van een besluit van 19 augustus 2008, waarbij zijn bezwaar tegen een terugvordering van bijstandsverlening ongegrond werd verklaard. De terugvordering betrof een bedrag van € 31.677,92 over de periode van 11 augustus 2000 tot en met 14 mei 2003. Verzoeker stelde dat de eerdere uitspraak onvolledig gemotiveerd en inhoudelijk onjuist was, en voerde aan dat er nieuwe feiten waren die niet eerder bekend waren.

De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldoen, zoals gesteld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. De brief van het UWV van 12 februari 2009, die verzoeker als nieuw feit aanvoerde, was hem al bekend ten tijde van de eerdere uitspraak en kon daarom niet als nieuw feit worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de inhoudelijke punten die verzoeker naar voren heeft gebracht reeds eerder aan de orde zijn gesteld en dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en Y.J. Klik als leden, in aanwezigheid van griffier P.J.M. Crombach. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

11/2935 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 25 januari 2011, 09/1073 WWB
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 26 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. K. Chedi verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 25 januari 2011, LJN: BP2905.
Het college heeft een reactie ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de Raad op 15 januari 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Chedi. Het college heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Tussen partijen is onderwerp van geschil geweest een besluit van 19 augustus 2008. Bij dit besluit is het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2008, waarbij de kosten van de aan verzoeker verleende bijstand op grond van de Algemene bijstandswet over de periode van 11 augustus 2000 tot en met 14 mei 2003 tot een bedrag van € 31.677,92 zijn teruggevorderd, ongegrond verklaard en is het bezwaar tegen het door het college voor zijn vordering gelegde executoriaal derdenbeslag onder het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 21 januari 2009 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2008 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 25 januari 2011 de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2009 bevestigd.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De door hem overgelegde brief van het UWV van 12 februari 2009 dient te worden aangemerkt als nieuw feit. Het terug te vorderen bedrag was ten tijde van het nemen van het besluit tot terugvordering van 21 juli 2008 al door het UWV aan het college betaald ten laste van appellant, zodat geen rechtsgrond voor de terugvordering aanwezig was en evenmin voor het executoriaal derdenbeslag. Destijds is ten onrechte geen intrekkingsbesluit genomen maar is direct een besluit tot terugvordering genomen, bovendien is hij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het gelegde executoriaal derdenbeslag. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de Raad van 14 december 2010 dat het college tegenstrijdige en onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Verzoeker ondervindt nog steeds grote nadelige financiële gevolgen van de terugvordering en het gelegde derdenbeslag, mede doordat de terugvordering door de Belastingdienst niet als een schuld wordt aangemerkt.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 3 oktober 2003, LJN AN7982), is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3. De Raad stelt vast dat de inhoudelijke punten die verzoeker in zijn verzoekschrift en ter zitting heeft aangevoerd in wezen reeds in de eerdere procedure aan de orde zijn gesteld of door verzoeker aan de orde hadden kunnen worden gesteld. Het betoog van verzoeker is uiteindelijk gebaseerd op zijn overtuiging dat de uitspraak van de Raad van 25 januari 2011 onvolledig gemotiveerd en inhoudelijk onjuist is. Nieuwe feiten of omstandigheden, die aan verzoeker vóór de uitspraak van 25 januari 2011 niet bekend waren of konden zijn, maar die daarna bekend zijn geworden, zijn door verzoeker niet naar voren gebracht. De brief van het UWV van 12 februari 2009 was bij verzoeker bekend en is door hem naar voren gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Deze brief kan daarom niet worden aangemerkt als feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
3.4. Het standpunt dat uit het proces-verbaal van de zitting van de Raad van 14 december 2010 blijkt van tegenstrijdige en onjuiste verklaringen van het college, wordt niet gevolgd.
Het college heeft bij verweerschrift van 24 april 2009 erkend dat verzoeker terecht heeft gesteld dat op 21 juli 2008, zijnde de datum waarop het terugvorderingsbesluit is genomen, de verrekening met het UWV nog niet ongedaan was gemaakt maar dat het college wel was gehouden het van het UWV ontvangen bedrag te restitueren, zodat wel degelijk een besluit tot terugvordering moest worden genomen. Het feit dat verzoeker, zoals ook blijkt uit 4.5 van de uitspraak van 25 januari 2011, nadelige financiële gevolgen van de terugvordering ondervindt is eveneens uitgebreid aan de orde geweest in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak. Dit nadeel is terug te voeren op de door verzoeker destijds zelf gemaakte keuze om niet in te stemmen met een rechtstreekse verrekening tussen het UWV en het college.
3.5. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek om herziening afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.J.M. Crombach
HD