Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 maart 2010, 09/5518 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. Beelaard nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Namens appellante is verschenen haar zoon [naam zoon appellante], bijgestaan door mr. Beelaard. Het college heeft zich, na bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1959, heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont sinds 1987 in Nederland.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het college op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering (Wi) besloten dat appellante vóór 19 september 2013 het inburgeringsexamen moet behalen.
1.3.1. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 januari 2009 en aangevoerd dat zij wegens medische omstandigheden niet in staat is het inburgeringsexamen te halen. Daarbij heeft zij een verwijsbrief gevoegd van de huisarts E.A. van Biezen gericht aan i-psy interculturele psychiatrie te Den Haag. In deze brief is onder meer vermeld: “Graag uw onderzoek en behandeling van patiënten met m.i. een sociale fobie”.
1.3.2. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de arts L.K. Liem, werkzaam bij de GGD Den Haag, het college bij rapportage van 4 juni 2009 geadviseerd. Dit advies is gebaseerd op spreekuurbezoek en een afschrift van het huisartsenjournaal. Liem heeft geen informatie opgevraagd bij de GGZ, omdat appellante daar op dat moment slechts één consult had gehad. Liem heeft het wel aangewezen geacht aanvullende informatie bij de huisarts op te vragen. Hiertoe heeft hij aan appellante een brief meegegeven voor de huisarts. Toen appellante na twee weken telefonisch liet weten dat de informatie kort nadien ontvangen zou worden, maar Liem een week later nog niets had ontvangen, heeft hij deze informatie niet verder afgewacht. Liem is tot de conclusie gekomen dat appellante diabetes heeft en dat zij geen lichamelijke beperkingen heeft die haar beperken om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Liem heeft voorts geconcludeerd dat appellante psychische klachten heeft, die door adequate behandeling kunnen verminderen, waardoor zij problemen heeft zich buitenshuis te begeven en zich te mengen met vreemden. Blijvende psychische stoornissen heeft appellante niet aannemelijk gemaakt, dus waren er ten tijde van het advies onvoldoende medische gronden om het leerprogramma te moeten aanpassen. Er waren toen geen medische redenen voor ontheffing van de inburgeringsplicht.
1.4. Bij besluit van 23 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden. Zij heeft verder een brief overgelegd van 6 september 2011 van
M. Yahyaoui, psycholoog bij i-psy, waarin deze verklaart dat cognitieve herstructurering niet haalbaar is gebleken wegens mogelijk beperkt intellectueel vermogen. Appellante is stabiel in haar klachten. Deze nemen niet toe en nemen ook niet af. De behandeling wordt daarom afgesloten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wi, zoals dit artikellid luidde tot 1 januari 2013, ontheft het college de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
4.1.2. Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wi kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorzien in nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.
4.2.1. Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering (Bi), zoals dit artikellid luidde tot 1 januari 2013, legt de inburgeringsplichtige bij een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wi, een advies over van een door het college aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
4.2.2. Op grond van artikel 2.8, vierde lid, van het Bi kan de ontheffing worden verleend indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald.
4.2.3. Het vijfde lid van artikel 2.8 van het Bi bepaalt dat bij regeling van Onze Minister nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing alsmede omtrent het advies, bedoeld in het eerste lid.
4.3.1. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling inburgering (Ri), bevat het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.
4.3.2. Op grond van artikel 2.4, tweede lid, van de Ri, zoals dit artikellid luidde tot 1 januari 2013, adviseert de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige:
a. aanpassingen in het voorbereidingstraject op het inburgeringsexamen nodig heeft en daarbij niet kan worden volstaan met lichte aanpassingen, of
b. bijzondere examenomstandigheden nodig heeft om het inburgeringsexamen te kunnen behalen en de bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.2, hiertoe niet toereikend zijn.
4.3.3. Het derde lid van artikel 2.4, van de Ri, bepaalt dat de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, het advies opstelt conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.
4.4. De Raad leidt uit het samenstel van de onder 4.1.1 tot en met 4.3.3 genoemde bepalingen af dat, indien een inburgeringsplichtige stelt op medische gronden niet in staat te zijn aan de inburgeringsplicht te voldoen, het op de weg van het college ligt om zich te laten adviseren door een door hem aan te wijzen onafhankelijke arts. Hierbij ligt het op de weg van de inburgeringsplichtige om mee te werken aan het door de onafhankelijke arts in te stellen onderzoek en de resultaten daarvan te overleggen aan het college. Ingevolge vaste rechtspraak aangaande de beoordeling van besluiten die berusten op een medisch advies is het vervolgens aan het college om zich ervan te vergewissen dat de aangewezen onafhankelijke arts deskundig is en zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en voorts dat het medisch advies concludent is. Indien aan deze vereisten is voldaan, mag het college zich bij zijn besluitvorming op dit advies baseren. Indien de onafhankelijke arts tot de conclusie komt dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap niet zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald, ligt het op de weg van de inburgeringsplichtige om deze bevindingen gedocumenteerd te weerleggen.
4.5.1. In dit geval is niet voldaan aan het onder 4.4 genoemde vereiste dat het advies berust op een zorgvuldig onderzoek. In het advies van Liem van 4 juni 2009 is erkend dat appellante psychische klachten heeft waardoor zij problemen heeft zich buitenshuis te begeven. Het inwinnen en meewegen van nadere informatie van de huisarts en van i-psy had in dit geval niet achterwege mogen blijven, nu het voor het voorbereiden op en het behalen van het inburgeringsexamen zonder aanpassingen noodzakelijk is om zich buitenshuis te begeven. Daarbij merkt de Raad op dat uit het protocol medische advisering, opgenomen als bijlage 4 van de Ri, volgt dat het op de weg van de adviserend arts ligt om zelf informatie bij de huisarts op te vragen. Het college heeft het advies van Liem van 4 juni 2009 daarom niet zonder nader onderzoek aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
4.5.2. Gelet op hetgeen onder 4.5.1 is overwogen berust het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een gebrekkige motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb.
5. De Raad ziet met het oog op de finale beslechting van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het college op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
5.1. Met het oog daarop merkt de Raad op dat het college nader medisch onderzoek dient te (laten) verrichten ter beantwoording van de volgende vragen:
- Is er sprake van een psychische belemmering, zodanig dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de op 8 november 2007 ingediende aanvraag van de ontheffing kan worden behaald?
- Is er sprake van een lichamelijke belemmering, zodanig dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de op 8 november 2007 ingediende aanvraag van de ontheffing kan worden behaald?
- Is er sprake van een verstandelijke handicap, zodanig dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald?
- Indien een of meer van de bovenstaande vragen positief wordt beantwoord: zijn er aanpassingen in het voorbereidingstraject of bijzondere examenomstandigheden mogelijk als gevolg waarvan verwacht mag worden dat het inburgeringexamen wel binnen vijf jaar na de aanvraag kan worden behaald? Zo ja, welke?
Bij dit nader te verrichten medisch onderzoek dienen in ieder geval de huisarts en i-psy te worden geraadpleegd.
5.2. Indien het antwoord op de vierde vraag positief is, dient het college te beoordelen of de mogelijke aanpassingen zich kwalificeren als ‘lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject’ als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Ri dan wel als bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2 van de Ri.
De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 23 juni 2009 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J. Brand en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.