ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4984 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor aan de muur bevestigbare strijkplank op grond van de Wmo

In deze zaak heeft appellante, [A. te B.], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar aanvraag voor een aan de muur bevestigbare strijkplank werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 februari 2013 uitspraak gedaan. Appellante had de strijkplank aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), met het argument dat deze een therapeutisch doel diende. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg had eerder hulp bij het huishouden toegekend, maar de aanvraag voor de strijkplank werd afgewezen omdat appellante voldoende gecompenseerd werd voor haar beperkingen bij het voeren van het huishouden.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante beperkingen ondervindt bij huishoudelijke taken, maar dat de toegekende hulp bij het huishouden, waaronder twee uur per week voor wassen en strijken, voldoende is. De verklaring van de ergotherapeut, L. van der Meer, werd in overweging genomen, maar de Raad concludeerde dat de strijkplank geen ergonomische functie heeft en enkel een therapeutisch doel dient. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gevraagde voorziening niet onder de compensatieplicht van het college valt.

De Raad heeft het hoger beroep van appellante verworpen en bevestigd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank juist was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

11/4984 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juli 2011, 10/6132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [D.] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is na bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.W. Tabes.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante heeft op 17 november 2009 bij het college op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo) een woonvoorziening aangevraagd bestaande uit een aan de muur bevestigbare strijkplank, die in hoogte verstelbaar is.
1.3. Het college heeft aan appellante bij besluit van 19 november 2009 op grond van de Wmo hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 8 november 2009 tot 23 november 2010, waaronder een was/strijkvoorziening van 120 minuten per week.
1.4. Bij besluit van 25 januari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag voor de strijkplank afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante met de toegekende hulp bij het huishouden voldoende wordt gecompenseerd voor de beperkingen die zij ondervindt bij het voeren van het huishouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat het voor haar belangrijk is zelf huishoudelijke taken uit te voeren. Zij heeft daarbij verwezen naar de aan de rechtbank overgelegde verklaring van L. van der Meer, ergotherapeut, van 15 september 2010. Het voor wassen en strijken toegekende aantal uren huishoudelijke hulp is bovendien onvoldoende, aldus appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat appellante beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken.
4.2. De ergotherapeut vermeldt in de verklaring van 15 september 2010 dat appellante enkele eenvoudige strijkhandelingen verricht en dat zij daaraan veel eigenwaarde ontleent. De geboden huishoudelijke hulp voor het wassen en strijken blijft volgens de verklaring van de ergotherapeut echter noodzakelijk, omdat appellante deze taak niet consequent en regelmatig uitvoert.
4.3. Uit 4.2 volgt dat de aangevraagde strijkplank voor appellante een therapeutisch doel dient en geen ergonomische functie heeft. De geboden huishoudelijke hulp voor het strijken kan immers niet worden verminderd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat met de strijkplank een therapeutisch doel is beoogd. Hoewel begrijpelijk is dat het voor appellante belangrijk is om zelf wasgoed te strijken, kan de gevraagde voorziening onder die omstandigheden niet worden aangemerkt als een voorziening die dient om de door haar ondervonden beperkingen bij het voeren van het huishouden te compenseren. Haar beperkingen worden immers gecompenseerd door de geboden huishoudelijke hulp, waarvan twee uur per week voor de was en het strijkwerk. Het verstrekken van de aangevraagde strijkplank valt daarom niet binnen de reikwijdte van de op grond van de Wmo op het college rustende compensatieplicht.
4.4. Overigens wijst de Raad er op dat anders dan appellante heeft aangevoerd de toegekende twee uur per week huishoudelijke hulp voor wassen en strijken de tijd betreffen die de huishoudelijke hulp bezig is met het verzorgen van de was en het strijkwerk en niet de tijd dat de wasmachine draait. Voor zover appellante heeft willen betogen dat voor wassen en strijken met de toegekende uren huishoudelijke hulp te weinig tijd beschikbaar is en dat zij daarom ook zelf enig aanvullend strijkwerk moet doen ontbreekt daarvoor een feitelijke grondslag.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J. Brand en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.T.P. Pot