ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4351 WAO-T + 11-4611 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na medisch en arbeidskundig heronderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die oorspronkelijk haar werkzaamheden als chef kok staakte op 15 maart 2003 vanwege bekkenklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) onder de loep genomen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 25 tot 35%, maar na bezwaar werd deze herzien naar 35 tot 45%. De rechtbank Haarlem had het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat de medische grondslag niet juist gemotiveerd was. De Raad heeft revalidatiearts Stam als deskundige geraadpleegd, die concludeerde dat de beperkingen van appellante ernstiger zijn dan door het Uwv aangenomen. Stam oordeelde dat appellante niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het oordeel van de deskundige wordt afgeweken. De Raad heeft het Uwv opgedragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, waarbij de medische grondslag in overeenstemming moet worden gebracht met het oordeel van de deskundige. De uitspraak is gedaan op 13 februari 2013.

Uitspraak

11/4351 WAO-T, 11/4611 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 juni 2011, 08/6395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft als deskundige prof. dr. H.J. Stam, revalidatiearts benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft over de gezondheidstoestand van appellante op 9 augustus 2012 gerapporteerd. Partijen hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk voor 38 uur per week werkzaam als chef kok. Oorspronkelijk staakte zij haar werkzaamheden op 15 maart 2003 wegens bekkenklachten en is haar per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Nadien is appellantes mate van arbeidsongeschiktheid een aantal keer gewijzigd, laatstelijk is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2. Na medisch en arbeidskundig heronderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 25 tot 35% en de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 juni 2008 herzien. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is voor het vervullen van passende functies. Het namens appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 september 2008 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de WAO-uitkering is per 29 juni 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeels-vorming revalidatiearts H.W.J. Rockx geraadpleegd. In zijn rapport van 19 juli 2010 en zijn aanvullende reactie van 13 januari 2011 heeft deze deskundige - samengevat - geconcludeerd dat er ten tijde van de datum in geding bij appellante, vanwege statiekstoornis en thoracale discopathieën, sprake was van zwaardere beperkingen dan door de artsen van het Uwv in de FML van 15 januari 2008 opgenomen. Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat een urenbeperking van 4 uur per dag (20 uur per week) dient te worden aangenomen.
2.2. De rechtbank heeft het Uwv, bij tussenuitspraak van 27 april 2011, in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Nu het Uwv, bij brief van 17 mei 2011, de rechtbank heeft meegedeeld geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid tot het herstellen van het door de rechtbank geconstateerde gebrek, heeft de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met artikel 18 van de WAO vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet vast staat of de aanpassing van de FML met de door de deskundige vastgestelde beperkingen leidt tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan 45% en zo ja, in welke mate.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 8:72, vierde lid, aanhef en sub c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts stelt appellante dat zij op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanmerking dient te komen voor een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Tot slot verzoekt appellante haar een immateriële en een materiële schadevergoeding toe te kennen, nu zij vanwege het onrechtmatige besluit financiële problemen heeft gekregen en voorts langdurig psychisch heeft geleden.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake is van een bijzondere omstandigheid die afwijking van de hoofdregel, dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, rechtvaardigt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 augustus 2011 overgelegd.
4.1. Zoals vermeld in rubriek I heeft de Raad, mede naar aanleiding van het eerder onder 3.2 genoemde rapport van de bezwaarverzekeringsarts, aanleiding gevonden om appellante te doen onderzoeken door een onafhankelijk deskundige. Revalidatiearts Stam heeft appellante op verzoek van de Raad onderzocht. Bij rapport van 9 augustus 2012 heeft deze deskundige verslag uitgebracht van zijn bevindingen en conclusies en de hem voorgelegde vragen beantwoord.
4.2. De conclusies van Stam laten zich als volgt samenvatten. De deskundige is van oordeel dat appellante een ernstig pijnsyndroom heeft dat zich in de loop van de jaren heeft ontwikkeld. De degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom kunnen de ernstige klachten en de daaruit volgende beperkingen weliswaar slechts ten dele verklaren, maar dit is echter wel vaker het geval bij een chronisch pijnsyndroom. De klachten en beperkingen worden op zodanige wijze gepresenteerd dat er geen aanwijzingen zijn voor aggravatie of simulatie. Voorts zijn ze consistent met eerdere medische correspondentie, consistent met het algemene beeld van chronisch pijnsyndroom. De beperkingen zijn consistent met de onderliggende klachten. Tot slot zijn bij anamnese en lichamelijk onderzoek geen inconsistenties waargenomen evenmin als bij observatie voor en na het spreekuur.
4.3. Revalidatiearts Stam kan zich in grote lijnen verenigen met de vaststelling van revalidatiearts Rockx dat de bij appellante aanwezige beperkingen ernstiger dienen te worden ingeschat dan door de artsen van het Uwv aangenomen. De bij appellante aanwezige beperkingen in acht nemend, zoals hij heeft beschreven in zijn rapport, acht Stam appellante niet in staat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.
5.1. De Raad overweegt dat in zijn vaste rechtspraak besloten ligt dat het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige in beginsel dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot het maken van een uitzondering op die regel.
5.2. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad in de eerste plaats dat het door de deskundige Stam verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat de conclusies van de deskundige op inzichtelijke en overtuigende wijze aan de hand van de onderzoeksbevindingen zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de deskundige, in zijn reactie op het rapport van bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn van 10 september 2012, geconcludeerd dat hij na herlezing van zijn rapport geen aanleiding ziet een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de door hem bij appellante vastgestelde beperkingen.
5.3. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat deskundige Stam in zijn rapport aangeeft dat de door hem geobjectiveerde afwijkingen geen verklaring bieden voor de door appellante ervaren klachten en daaruit volgende beperkingen. In dit kader verwijst de Raad echter naar zijn rechtspraak van 9 juni 2009, LJN BI9617.
5.4. Ingevolge deze rechtspraak kan in bijzondere gevallen worden aangenomen dat sprake is van het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen en mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid (objectiverings-eis), ook al is niet duidelijk aan welke ziekte of welk gebrek het onvermogen arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In deze bijzondere gevallen geldt de minimum-eis dat bij medisch (onafhankelijk) deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting bestaat dat een verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de geduide functies te verrichten.
5.5. Gelet op alle op de datum in geding betrekking hebbende medische stukken, waaronder de rapporten van de door de rechtbank ingeschakelde revalidatiearts Rockx en de door de Raad geraadpleegde revalidatiearts Stam is de Raad van oordeel dat aan de eerder gestelde minimum-eis wordt voldaan.
5.6. Op grond van de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 is genoegzaam komen vast te staan dat de beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid in de FML van 15 januari 2008 zijn onderschat. De medische grondslag van het bestreden besluit is daarom niet juist gemotiveerd en dit betekent tevens dat ook de arbeidskundige grondslag van dit besluit gebrekkig is. Om die reden komt het bestreden besluit, zoals het thans luidt, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.7. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt hij voorop dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hijzelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
5.8. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het betrokken bestuursorgaan. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient het Uwv de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage met betrekking tot de vraag of een en ander gevolgen heeft voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, dan wel dient het Uwv een nader besluit te nemen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas