ECLI:NL:CRVB:2013:BY9351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3549 WWB + 10/3550 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand zelfstandigen op basis van niet verstrekte jaarstukken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellanten, A. te B. en C. te D., hadden een aanvraag ingediend voor bedrijfskapitaal ter aflossing van schulden en voor levensonderhoud. De aanvraag werd afgewezen omdat appellanten de noodzakelijke jaarstukken over 2006 en 2007, evenals voorlopige jaarstukken over het eerste half jaar van 2008, niet hadden verstrekt aan het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland. Deze gegevens waren essentieel voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van hun bedrijf.

De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur appellanten herhaaldelijk de kans heeft gegeven om de benodigde informatie te verstrekken, maar dat appellanten hierin tekort zijn geschoten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellanten ongegrond had verklaard, met uitzondering van het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De Raad oordeelde dat de schadevergoeding die appellanten vorderden, niet kon worden toegewezen omdat zij geen recht op bijstand konden doen gelden.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd en dat de verzoeken om schadevergoeding en wettelijke rente terecht waren afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van relevante financiële gegevens bij aanvragen om bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan de wettelijke inlichtingenverplichting.

Uitspraak

10/3549 WWB, 10/3550 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2010, 09/385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant) en [C. te D.] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 22 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Duijsters. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M.T.P.P. Gijsens en L. Heuts.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 4 oktober 2007 hebben appellanten als gevestigde zelfstandigen bij het dagelijks bestuur een aanvraag om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ingediend. Zij hebben verzocht om bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal bestemd voor het aflossen van schulden van hun bedrijf [bedrijf] en voor de kosten van levensonderhoud. Bij de aanvraag hebben appellanten onder meer de jaarrekening 2005 overgelegd. Bij brief van 19 november 2007 hebben zij de omzetcijfers over de jaren 2006 tot en met 2008 verstrekt en een toelichting op hun situatie gegeven.
1.2. Het dagelijks bestuur heeft Intermezzo verzocht advies uit te brengen over de aanvraag. Na appellanten herhaaldelijk te hebben verzocht om de jaarrekening 2006 en voorlopige jaarrekening 2007, heeft Intermezzo op 28 januari 2008 een negatief advies uitgebracht. Aan het advies ligt ten grondslag dat appellanten de verzochte gegevens over 2006 en 2007 niet hebben verstrekt. Hierdoor kon geen inzicht worden verkregen in de vermogenspositie en het exploitatiebeeld van [bedrijf] en kon het financieringstekort niet exact worden bepaald. Op grond van de beschikbare gegevens heeft Intermezzo geconcludeerd dat het financieringstekort hoger is dan het in het Bbz 2004 opgenomen kredietmaximum en dat de continuïteit van [bedrijf] onvoldoende is gewaarborgd.
1.3. Bij brief van 15 juli 2008 heeft de raadsman van appellanten het dagelijks bestuur verzocht om een voortvarende afhandeling van de aanvraag. Daarbij heeft de raadsman aangekondigd de gevraagde gegevens na ontvangst van de accountant op korte termijn te zullen toezenden. Hierop heeft het dagelijks bestuur appellanten bij brief van 24 juli 2008 in de gelegenheid gesteld om de definitieve jaarstukken over 2006 en 2007 en ook de voorlopige jaarstukken over het eerste half jaar van 2008 voor 18 augustus 2008 in te dienen. Bij brief van 15 augustus 2008 heeft de raadsman van appellanten de gecorrigeerde omzetcijfers over de jaren 2006 tot en met 2008 verstrekt en van beiden een akkoordverklaring voor de belastingadviseur doen toekomen met daaraan gehecht de aangifte inkomstenbelasting 2006.
1.4. Bij brief van 4 september 2008 heeft het dagelijks bestuur nogmaals verzocht de gevraagde gegevens toe te zenden vóór 18 september 2008, waarna de externe adviseur zal worden verzocht de levensvatbaarheid van de onderneming te onderzoeken. Bij brief van 18 september 2008 heeft de raadsman van appellanten het dagelijks bestuur laten weten dat de gevraagde gegevens nog altijd niet beschikbaar zijn. Hierop heeft het dagelijks bestuur appellanten bij brief van 28 november 2008 voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens over te leggen. Hierbij is aan appellanten meegedeeld dat indien de gegevens niet binnen twee weken na verzending van de brief van 28 november 2008 beschikbaar zijn het dagelijks bestuur alsnog de aanvraag zal afwijzen.
1.5. Op 12 december 2008 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 4 oktober 2007, het dagelijks bestuur aansprakelijk gesteld voor schade ten gevolge van de talmende besluitvorming en verzocht de wettelijke rente te vergoeden.
1.6. Bij besluit van 17 december 2008 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van 4 oktober 2007 afgewezen omdat, ondanks herhaald verzoek, niet alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens zijn overgelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten op 19 december 2008 bezwaar gemaakt.
1.7. Bij besluit van 18 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het onder 1.5 genoemde bezwaar van 12 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard, omdat daaraan het belang is ontvallen door het nemen van het besluit van 17 december 2008. Daarbij heeft het dagelijks bestuur erkend dat het niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van 4 oktober 2007 en een vergoeding toegekend in de kosten van het bezwaar van 12 december 2008. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur voorts het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2008 ongegrond verklaard op de grond dat appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door het niet verstrekken van voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf noodzakelijke gegevens. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek tot het vergoeden van schade afgewezen, omdat de gestelde schade geen gevolg is van het niet tijdig beslissen op de aanvraag en het door appellanten gestelde oplopen van de schulden met € 22.000,-- in de periode tussen september 2007 en december 2008 niet met stukken is gestaafd. Ten slotte heeft het dagelijks bestuur het verzoek tot het betalen van wettelijke rente afgewezen, omdat de aanvraag voor een uitkering op grond van het Bbz 2004 en het schadeverzoek zijn afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 4 oktober 2007 en dat bezwaar alsnog gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellanten schadevergoeding hebben gevraagd en dat het dagelijks bestuur heeft erkend dat de wettelijke beslistermijn is overschreden, zodat het dagelijks bestuur ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, samengevat, dat appellanten de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde jaarstukken niet hebben overgelegd en dat op grond van de door appellanten wel verstrekte gegevens de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellanten niet kan worden beoordeeld. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank overwogen dat appellanten het oplopen van de schulden niet hebben onderbouwd, dat het oplopen van de schulden voor het recht op schadevergoeding alleen relevant kan zijn vanaf het moment dat de gevraagde bijstand zou zijn toegekend en dat voor vergoeding van schade en wettelijke rente geen plaats is omdat appellanten geen recht op bijstand kunnen doen gelden.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellanten hebben de door het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte gegevens voor de beoordeling van de aanvraag tijdig verstrekt. Het advies van Intermezzo is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en bevat onjuistheden en onvolkomenheden. Het dagelijks bestuur had de aanvraag in ieder geval op basis van de bij hem bekende gegevens moeten toewijzen. De door appellanten geleden schade is een rechtstreeks gevolg van de talmende besluitvorming. Appellanten hebben deze schade van € 22.000,-- ten gevolge van het oplopen van de schulden in de periode van september 2007 tot december 2008 voldoende onderbouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aanvraag op grond van het Bbz 2004
4.1. Onder een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep wordt volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 verstaan het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het dagelijks bestuur op goede gronden de aanvraag van appellanten heeft afgewezen. Ter zitting van de Raad is vast komen te staan dat appellanten de jaarstukken over 2006 en 2007 en de voorlopige jaarstukken over het eerste half jaar van 2008 van [bedrijf] niet aan het dagelijks bestuur hebben verstrekt. Het dagelijks bestuur heeft deze gegevens noodzakelijk kunnen achten voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellanten. Ook Intermezzo heeft in het rapport te kennen gegeven dat het voor de beoordeling noodzakelijke financiële gegevens betreft.
4.3. Uit 1.2 tot met 1.4 komt naar voren dat eerst Intermezzo en later het dagelijks bestuur appellanten gedurende een periode van ongeveer een jaar steeds weer de gelegenheid hebben geboden om de noodzakelijke gegevens te verstrekken. Appellanten hebben in augustus 2008 enkel de gewijzigde omzetcijfers over de jaren 2006 tot en met 2008 en de aangifte inkomstenbelasting over 2006, waaruit de in dat jaar gerealiseerde winst blijkt, ingediend. Het dagelijks bestuur heeft in zijn onder 1.4 genoemde brief van 4 september 2008 nogmaals verzocht om de benodigde definitieve jaarstukken over 2006 en 2007 en de voorlopige gegevens over de eerste helft van 2008. Daarbij heeft het dagelijks bestuur in het vooruitzicht gesteld deze gegevens voor advies aan Intermezzo te zullen voorleggen na toezending daarvan door appellanten. Het dagelijks bestuur heeft die mogelijkheid echter niet gekregen. Onder deze omstandigheden was het dagelijks bestuur niet gehouden nader advies te vragen aan Intermezzo alvorens een besluit te nemen op de aanvraag van appellanten. In dit licht bezien behoeven de door appellanten aangedragen opmerkingen en correcties op het rapport geen verdere bespreking. Voorts heeft het dagelijks bestuur zich onder verwijzing naar het rapport terecht op het standpunt gesteld dat appellanten niet alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens hebben overgelegd, waardoor geen inzicht kon worden verkregen in de vermogenspositie en de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellanten. De daartoe benodigde winst- en verliesrekeningen en balansen met toelichting ontbraken immers. Het standpunt van appellanten dat het dagelijks bestuur de aanvraag op basis van de beschikbare gegevens had moeten toewijzen wordt verworpen.
De schade en de wettelijke rente
4.4. Appellanten vorderen schade als gevolg van het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 4 oktober 2007. Appellanten hebben aangevoerd dat zij daardoor schade hebben geleden ter hoogte van een bedrag van € 22.000,-- bestaande uit de rente over hun schulden in de periode van september 2007 tot december 2008.
4.5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 6 december 2011, LJN BU7806) zijn de gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering in beginsel terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die gemaakt zijn als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking. Deze rechtspraak is ook van toepassing bij vertraagde uitbetaling van een uitkering na het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Gelet op artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan vertragingsschade als gevolg van het te laat uitbetalen van bijstand en daarvoor toe te kennen schadevergoeding uitsluitend bestaan in de wettelijke rente. Vast staat dat het dagelijks bestuur onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig te beslissen op de aanvraag. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is voor de beoordeling van het verzoek om vergoeding van schade van belang of de bijstand zou zijn toegekend. Uit 4.3 volgt dat appellanten geen aanspraak hebben op een bedrijfskrediet of algemene bijstand ingevolge het Bbz 2004. Reeds daarom heeft het dagelijks bestuur bij het bestreden besluit het verzoek om vergoeding van schade en wettelijke rente terecht afgewezen.
4.6. Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten. Gelet hierop komt de in hoger beroep verzochte vergoeding van schade en wettelijke rente niet voor vergoeding in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.M. Overbeeke en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.C. de Wit