ECLI:NL:CRVB:2013:BY9335
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vervolgaanvraag voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. Appellante, die van 1 oktober 1989 tot en met 31 december 2006 een bijstandsuitkering ontving, had op 2 mei 2007 een uitkering aangevraagd op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor de kosten van het bestaan, nadat zij medio december 2006 een cafébedrijf was begonnen. De commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda kende de uitkering toe voor het jaar 2007, met de voorwaarde dat het bedrijf levensvatbaar moest zijn binnen 36 maanden na de startdatum.
Appellante diende op 20 augustus 2009 een vervolgaanvraag in, maar voldeed niet aan de verzoeken om aanvullende gegevens. De commissie besloot op 28 oktober 2009 om de aanvraag niet in behandeling te nemen, wat leidde tot bezwaar van appellante. Na het indienen van aanvullende gegevens op 10 augustus 2010, werd de aanvraag opnieuw in behandeling genomen. De commissie verklaarde het bezwaar ongegrond op 20 januari 2011, omdat de bedrijfsresultaten niet voldeden aan de verwachtingen van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) en het bedrijf feitelijk was gestaakt.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante betoogde dat de commissie de levensvatbaarheid van haar bedrijf had moeten beoordelen op basis van gegevens uit 2007. De Raad oordeelde dat de commissie terecht had vastgesteld dat het bedrijf van appellante niet levensvatbaar was, gezien de negatieve bedrijfsresultaten en het feit dat de aanvraag om bijstand niet tijdig was onderbouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.