ECLI:NL:CRVB:2013:BY9018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7566 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplegging van een maatregel op WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de oplegging van een maatregel op de WW-uitkering van appellant. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G. Groen, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat een verlaging van 25% van zijn uitkering voor vier maanden had opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant in de periode van 17 mei 2010 tot en met 30 augustus 2010 onvoldoende sollicitatieactiviteiten had verricht. Tijdens een gesprek met zijn werkcoach op 17 mei 2010 werd appellant gewezen op zijn verplichtingen, maar hij is niet verschenen op de daaropvolgende afspraak op 30 augustus 2010.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant in de relevante periode niet voldeed aan de sollicitatieplicht, aangezien hij slechts drie verifieerbare sollicitatieactiviteiten had verricht. De Raad benadrukte dat de hoogte en duur van de opgelegde maatregel in overeenstemming waren met de geldende regelgeving en dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. Appellant had betoogd dat hij meer had gesolliciteerd dan het Uwv had vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde sollicitaties niet konden worden nagetrokken.

De uitspraak bevestigde dat de maatregel van het Uwv terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een lagere maatregel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/7566 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 november 2011, 11/2046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 2 maart 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Tijdens een gesprek met zijn werkcoach op 17 mei 2010 is gebleken dat appellant niet heeft gereageerd op hem door de werkcoach meegegeven, passende vacatures. Appellant is erop gewezen dat hij op de volgende afspraak, 30 augustus 2010, volledig aan de verplichtingen moest voldoen. Appellant is op deze afspraak niet verschenen.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 8 september 2010 op de WW-uitkering een maatregel toegepast, inhoudende een verlaging van de uitkering met 25% gedurende vier maanden met ingang van 16 augustus 2010. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van 17 mei 2010 tot en met 30 augustus 2010 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
1.3. Bij besluit van 28 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 8 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv diende appellant in de periode van 17 mei 2010 tot en met 30 augustus 2010 per maand minimaal zes sollicitatieactiviteiten te verrichten en heeft hij in deze periode slechts zeven gerichte sollicitatieactiviteiten verricht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat in het bestreden besluit onvoldoende duidelijk is gemaakt welke periodes van belang zijn voor de beoordeling of appellant wel of niet aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom moet worden uitgegaan van zes sollicitatieverplichtingen per vier weken. De rechtbank heeft - op basis van hetgeen de gemachtigde van het Uwv ter zitting naar voren heeft gebracht - vastgesteld dat voor de vraag of iemand aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan moet worden gekeken naar een termijn van vier weken die aanvangt op de dag waarop een betaling van de uitkering wordt gedaan. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat appellant in de drie tijdvakken van vier weken die vallen binnen de periode van 17 mei 2010 tot en met 8 augustus 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om vier sollicitatieactiviteiten per tijdvak te verrichten. Over het tijdvak van 9 augustus 2010 tot en met 6 september 2010 kan volgens de rechtbank niet worden vastgesteld of appellant aan zijn verplichting heeft voldaan, omdat niet alle opgegeven sollicitatieactiviteiten zijn geverifieerd. De rechtbank is ervan uitgegaan dat appellant in deze periode wel aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien de door het Uwv opgelegde maatregel te verlagen.
3. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - betoogd dat hij in de periode van 17 mei 2010 tot en met 8 augustus 2010 in ieder geval tienmaal heeft gesolliciteerd, zodat hij in die periode zijn verplichtingen heeft nageleefd. Voor het opleggen van een maatregel is volgens hem dan ook geen grond. Appellant heeft verder aangevoerd dat, gelet op de door hem verrichte sollicitaties en de administratie die hij daaromtrent heeft bijgehouden, het Uwv gebruik had moeten maken van de mogelijkheid tot het opleggen van een lagere maatregel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW is de werknemer verplicht te voorkomen dat hij werkloos is of blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. In de bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW 2009 heeft het Uwv zijn beleid neergelegd ter zake van deze verplichting. Onder het kopje ‘1. De sollicitatieplicht: afspraken op maat’ is onder meer vermeld dat wanneer tijdens de werkloosheid geen afspraken zijn gemaakt over de invulling van de sollicitatieplicht, de werknemer gemiddeld één keer per week dient te solliciteren. In het verweerschrift heeft het Uwv toegelicht ervan uit te gaan dat aan deze verplichting is voldaan indien de werknemer over een periode van vier weken gemiddeld één sollicitatie per week verricht.
4.1.2. Op grond van artikel 27, derde lid, van de WW weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de werknemer de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW niet of niet behoorlijk is nagekomen.
4.1.3. Uit de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder c, en 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel maatregelen UWV volgt dat de hoogte en de duur van een maatregel wegens overtreding van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW omschreven verplichting wordt vastgesteld op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent, gedurende ten minste vier maanden.
4.2. Appellant heeft weliswaar een overzicht met diverse sollicitatieactiviteiten overgelegd, maar over de periode van 17 mei 2010 tot en met 8 augustus 2010 - opeenvolgende drie tijdvakken van vier weken die geheel binnen de door het Uwv beoordeelde periode liggen - zijn daarvan slechts drie aan te merken als concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten. Voor de overige sollicitatieactiviteiten geldt dat de sollicitatieactiviteit betrekking heeft op een andere periode dan de periode hier van belang, het door appellant opgegeven telefoonnummer niet correspondeert met het bedrijf waar appellant zou hebben gesolliciteerd of de opgegeven contactpersoon niet bekend is bij het bedrijf waar appellant stelt te hebben gesolliciteerd. De conclusie is daarom dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat appellant in de periode van 17 mei 2010 tot en met 8 augustus 2010 onvoldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht.
4.3. De hoogte en de duur van de maatregel zijn in overeenstemming met de in 4.1.3 genoemde regelgeving. Appellant heeft weliswaar aangevoerd dat het Uwv, gelet op de door hem verrichte sollicitaties en de administratie die hij daaromtrent heeft bijgehouden, had moeten volstaan met een lagere maatregel, maar gebleken is nu juist dat deze sollicitaties niet kunnen worden nagetrokken of de administratie van appellant niet juist is. Van verminderde verwijtbaarheid, op grond waarvan het Uwv had kunnen volstaan met het opleggen van een lagere maatregel, is dan ook geen sprake.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker