12/15 WW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 december 2011, 11/1323 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namen appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Idrissi. Namens het Uwv is verschenen mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 5 december 2005 in dienst getreden van [werkgever] als taxichauffeur. Voor de uitoefening van die functie is een vergunning, de zogenoemde chauffeurspas, vereist. Deze pas wordt verstrekt door Kiwa Register BV [werkgever] heeft appellant bij brief van 21 februari 2011, aangevuld bij brief van 8 maart 2011, meegedeeld dat appellant vanaf 27 februari 2011 geen werkzaamheden meer kan uitvoeren als taxichauffeur, omdat appellant niet meer beschikt over een geldige chauffeurspas. [werkgever] heeft appellant tevens te kennen gegeven het loon niet langer door te betalen. Bij vonnis in kort geding van 27 april 2011 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad de door appellant gevraagde voorzieningen, waaronder [werkgever] te bevelen appellant tot het werk toe te laten, hem aangepaste werkzaamheden te laten verrichten en hem het achterstallig loon te betalen, afgewezen. Bij brief van 25 mei 2011 heeft [werkgever], met toestemming van het UWV WERKbedrijf, het dienstverband met appellant met inachtneming van de voor appellant geldende opzegtermijn opgezegd tegen 1 juli 2011.
1.2. Appellant heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft hem deze bij besluit van 25 mei 2011 met ingang van 28 februari 2011 blijvend geheel geweigerd op de grond dat hij verwijtbaar werkloos is geworden.
1.3. Bij besluit van 27 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering blijvend geheel moet worden geweigerd omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, aangezien aan het einde van zijn dienstverband een dringende reden ten grondslag ligt, te weten dat hij niet beschikte over een chauffeurspas, waardoor zijn werkgever hem niet langer tewerk kon stellen. Subsidiair is het Uwv van mening dat appellant door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.
1.4. Op 11 juli 2011 heeft appellant wederom een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 26 juli 2011 is hem met ingang van 1 juli 2011 een WW-uitkering verleend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat zowel in objectieve als in subjectieve zin sprake was van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek en dat appellant van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het niet tot zijn verantwoordelijkheid behoort om tijdig over een nieuwe chauffeurspas te beschikken. Het is slechts zijn verantwoordelijkheid om deze tijdig aan te vragen. Dat de chauffeurspas door onvoorziene omstandigheden niet tijdig is verleend, behoort niet voor zijn rekening en risico te komen. Gelet op het feit dat hij alles in het werk heeft gesteld om een geldige chauffeurspas te verkrijgen en zijn werkgever hem ook andere werkzaamheden kon opdragen, is volgens appellant geen sprake van een objectief dringende reden. Uit de omstandigheid dat [werkgever] hem niet op staande voet heeft ontslagen en hij nog enkele maanden in dienst is geweest zonder chauffeurspas blijkt volgens appellant dat ook een subjectief dringende reden ontbreekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Uit de brieven van 21 februari 2011 en 8 maart 2011 blijkt dat [werkgever] appellant niet langer zijn werkzaamheden als taxichauffeur heeft laten verrichten, omdat hij vanaf 27 februari 2011 niet meer beschikt over een geldige chauffeurspas. Beoordeeld moet worden of het feit dat appellant niet (meer) beschikte over een chauffeurspas een arbeidsrechtelijke dringende reden vormt.
4.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 23 november 2011, LJN BU6412, ten aanzien van het ontbreken van een zogenoemde verklaring van geen bezwaar van een luchthavenbeveiliger overwogen, dat een directe noodzaak om het dienstverband met onmiddellijke ingang te beëindigen niet volgt uit het enkele ontbreken van een verklaring van geen bezwaar. Er is geen aanleiding anders te oordelen in het geval een werknemer niet meer beschikt over een chauffeurspas. [werkgever] heeft er ook voor gekozen appellant niet met onmiddellijke ingang te ontslaan, maar besloten appellant niet langer in staat te stellen zijn werkzaamheden als chauffeur te verrichten en de loonbetalingen aan hem te staken.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv aan appellant ten onrechte WW-uitkering heeft geweigerd op de grond dat aan zijn werkloosheid een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt. Van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is geen sprake. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting de subsidiaire grond die in het bestreden besluit aan de weigering van de WW-uitkering ten grondslag is gelegd, te weten het niet behouden van passende arbeid, niet langer gehandhaafd. Het bestreden besluit berust dus niet op een deugdelijke motivering.
4.5. Omdat voor de bepaling van het recht op WW-uitkering van appellant met ingang van
27 februari 2011 diverse gegevens nodig zijn waarover de Raad niet beschikt, kan niet zelf in de zaak worden voorzien. Het Uwv zal daarom met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 27 juni 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk