11/2206 WAJONG, 11/2207 WAJONG, 11/2208 WAJONG, 11/2209 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 maart 2011, 10/1256 t/m 10/1259 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 9 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Klaasen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 oktober 2012. Partijen zijn niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en partijen schriftelijk een aantal vragen voorgelegd. Partijen hebben daarop geantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant zijn een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (toeslag) toegekend.
1.2. Op 6 augustus 2009 is er een brandmelding geweest die heeft geleid tot een onderzoek door de politie in de woning van appellant. Daarbij is een hennepkwekerij aangetroffen. Appellant is vervolgens aangehouden en in verzekering gesteld. Hij heeft over de kwekerij tegenover de politie een verklaring afgelegd. In het kader van dat onderzoek is, uitgaande van een periode van drie maanden waarin de kwekerij in bedrijf is geweest en van twee oogsten, het wederrechtelijk door appellant genoten voordeel gesteld op € 23.288,80. Deze berekening is neergelegd in een zogenoemde voordeelrapportage.
1.3. Het Uwv heeft de beschikking gekregen over deze voordeelrapportage en het proces-verbaal van het verhoor van appellant. In verband daarmee is appellant door medewerkers van het Uwv gehoord en heeft hij een verklaring afgelegd. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant in de periode van 1 mei 2009 tot en met 6 augustus 2009 inkomsten uit arbeid - in de hennepteelt - heeft gehad en heeft deze inkomsten vastgesteld op € 23.588,80.
1.4. Op basis van die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2010 de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 mei 2009 tot 7 augustus 2009 niet uitbetaald op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid over die periode minder dan 25% bedraagt.
1.5. Bij een tweede besluit van 29 april 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant van 1 mei 2009 tot 7 augustus 2009 geen recht heeft op toeslag.
1.6. Bij een derde besluit van 29 april 2010 heeft het Uwv de door appellant ten onrechte ontvangen Wajong-uitkering en toeslag van in totaal € 3.405,63 bruto van appellant teruggevorderd.
1.7. Bij besluit van 17 mei 2010 heeft het Uwv appellant, in verband met het niet nakomen van de verplichting om informatie te verstrekken, een boete opgelegd van € 350,-.
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 april 2010 en 17 mei 2010. Bij vier afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2010 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren ongegrond verklaard en heeft het Uwv de eerder ingenomen standpunten gehandhaafd.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft gewezen op inconsistenties in de verklaringen van appellant en heeft voor de vaststelling van de inkomsten van appellant de berekening uit de voordeelrapportage gevolgd.
4. In hoger beroep heeft appellant erop gewezen dat de politierechter te Roermond in de ontnemingszaak, die samenhing met het hebben van de hennepkwekerij, heeft geoordeeld dat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Hij wijst erop dat zijn begeleiders in die periode ervan overtuigd zijn dat hij geen extra financiële middelen tot zijn beschikking had. Appellant heeft er verder op gewezen dat hij een psychiatrisch patiënt is met schizofrenie, dat hij een langdurige behandelgeschiedenis heeft met vele gedwongen opnames.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 3.2 tot en met 3.5 en 5.2 van de aangevallen uitspraak.
5.2. Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv ter zitting het standpunt over de inkomsten van appellant in zoverre gewijzigd dat het Uwv zich thans op het standpunt stelt dat appellant slechts in de maand mei van 2009 inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad, daarbij uitgaande van één oogst van 194 planten waarbij die inkomsten naar evenredigheid dienen te worden toegerekend aan de volledige teeltcyclus van tien weken. Dat betekent dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. Het Uwv heeft de Raad verzocht daarin zelf te voorzien. Appellant ontkent niet dat hij een hennepkwekerij heeft gehad, maar hij vecht de hoogte van de daaruit genoten inkomsten aan. Gelet op het gewijzigde standpunt van het Uwv, dient thans beoordeeld te worden wat de in aanmerking te nemen inkomsten over de maand mei 2009 zijn geweest.
5.3. Appellant is een schizofrene man met een psychiatrisch verleden. In verband daarmee zijn ten aanzien van hem diverse maatregelen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen getroffen. Verder wordt appellant, onder toezicht van een psychiater, ambulant begeleid door het Regionaal Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Venray. Uit een verklaring van de begeleiders volgt dat appellant makkelijker is te beïnvloeden dan menig ander mens van zijn leeftijd. Gelet daarop, en op de consequente en consistente verklaringen van appellant over de gang van zaken, wordt de lezing van appellant in zoverre onderschreven dat hij niet de theoretische inkomsten, zoals die volgen uit de voordeelrapportage, heeft gehad. Echter, appellant is, ondanks dat hij daartoe door de Raad is opgeroepen, niet ter zitting verschenen zodat hij geen toelichting heeft kunnen geven bij de door hem gestelde oogst van 40 tot 70 planten en de daaruit door hem verworven inkomsten van slechts € 200,-. Uitgegaan zal daarom worden van een oogst van 70 planten, zonder door appellant betaalde elektriciteit en waarbij door twee personen hulp is verstrekt.
5.4. Het Uwv heeft op bladzijde 5 van de brief van 9 november 2012 een berekening gegeven voor het geval uitgegaan wordt van de situatie als beschreven onder 5.3, zij het dat daar voor de toerekening nog wordt uitgegaan van een periode van veertien weken in plaats van tien weken. Indien de aldaar genoemde inkomsten van € 4.817,62 tijdsevenredig worden toegerekend aan de maand mei 2009 is dat per week € 481,76. Het minimumloon per week bedroeg destijds € 322,75, zodat er toen geen sprake was van inkomstenverlies en de Wajong-uitkering over de maand mei 2009 op grond van artikel 50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong niet had moeten worden uitbetaald. Evenmin bestond er over die maand recht op toeslag. Uitgaande van 21 dagen in plaats van 70 dagen ten onrechte ontvangen Wajong-uitkering en toeslag, betekent dit dat appellant 21/70 maal € 3.405,63 dient terug te betalen, dus € 1.021,69.
5.5. Appellant heeft van zijn activiteiten in de hennepkweek geen melding gemaakt aan het Uwv en heeft aldus de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Hoewel appellant een psychiatrisch verleden heeft en nog steeds begeleiding nodig heeft, is niet gebleken dat appellant geen besef kon hebben van die op hem rustende informatieplicht. Evenmin is in zijn aandoening een aanleiding gelegen om te concluderen dat appellant in het geheel geen verwijt treft. Gelet op alle omstandigheden van het geval is een boete ter hoogte van het in artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten genoemde bedrag van € 52,- evenredig.
5.6. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard en zullen de bestreden besluiten worden vernietigd. Tevens zal zelf in de zaak worden voorzien op de wijze zoals onder 5.4 en 5.5 weergegeven.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en € 472,- in hoger beroep, dus in totaal € 1.416,-.
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen de besluiten van 10 augustus 2010 gegrond en vernietigt die besluiten;
-bepaalt dat de Wajong-uitkering over de maand mei 2009 op nihil wordt gesteld;
-bepaalt dat appellant over de maand mei 2009 geen recht heeft op een toeslag;
-bepaalt dat appellant € 1.021,69 aan onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering en toeslag terugbetaalt;
-legt appellant een boete op van € 52,-;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van
10 augustus 2010;
-veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.416,-;
-bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk