11/583 WW, 11/901 WW, 12/6329 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2010, 10/421 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 januari 2013
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 17 oktober 2012 (LJN BY0604) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft op 26 oktober 2012 opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft meegedeeld dat er zijnerzijds geen specifiek commentaar op de inhoud van dit besluit bestaat.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat, gelet op de ten tijde van de aangevallen uitspraak beschikbare gegevens, deze uitspraak niet (mede) kon en behoefde in te houden dat het Uwv de kosten van een opleiding tot rij-instructeur categorie A en B zou moeten vergoeden. De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Uwv bij het besluit van
26 januari 2011 op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak, omdat het Uwv dat besluit (opnieuw) ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 24 van de Werkloosheidswet (WW) en de Richtlijn passende arbeid 2008, niet kenbaar heeft getoetst aan de Beleidsregels protocol scholing en het advies van het Loopbaan Adviescentrum Limburg wederom ongemotiveerd naast zich neer heeft gelegd.
1.2. In de tussenuitspraak is voorts overwogen dat het Uwv er in het verweerschrift terecht op heeft gewezen dat de Beleidsregels Protocol Scholing 2008 in de plaats zijn gekomen voor de Beleidsregels Protocol Scholing waarnaar de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft verwezen, maar is tevens geconstateerd dat in het besluit van 26 januari 2011 (ook) geen toetsing aan de Beleidsregels Protocol Scholing 2008 heeft plaatsgevonden.
1.3. In de tussenuitspraak is het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij te betrekken dat appellant het recht op WW-uitkering is ontzegd over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 30 september 2008, dat dit op goede gronden is gebeurd en dat uit de thans beschikbare gegevens niet duidelijk is geworden of na 30 september 2008, en dus ook ten tijde hier van belang, het recht op WW-uitkering was herleefd.
2.1. Bij het besluit van 26 oktober 2012 heeft het Uwv voorop gesteld dat appellant ten tijde van zijn aanvraag om vergoeding van de kosten van de opleiding tot rij-instructeur categorie A en B van 23 september 2009 in aanmerking kwam voor een WW-uitkering en dat het recht op deze uitkering is geëindigd met ingang van 31 december 2009 wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
2.2. Het Uwv heeft de aanvraag getoetst aan de Beleidsregels Protocol Scholing 2008, uiteengezet dat deze beleidsregels bestaan uit drie onderdelen en dat bij onderdeel A (het bepalen van de noodzaak van scholing) een aantal stappen moet worden doorlopen. Volgens het Uwv kan appellant niet terugkeren in de oude functie waarin vacatures aanwezig zijn
(stap 1), kan hij ook niet op basis van zijn opleiding terug in de oude functie waarin vacatures aanwezig zijn met eventuele bijscholing (stap 2) en is er geen concrete vacature in een andere functie bij een andere werkgever in zicht die zonder nadere scholing kan worden verricht (stap 3). Volgens het Uwv zijn er voor appellant wel vacatures in passende functies op de regionale arbeidsmarkt die zonder scholing kunnen worden verricht (stap 4). Bij de beantwoording van deze vraag heeft het Uwv mede gekeken naar de Richtlijn passende arbeid 2008. Op grond van deze richtlijn is het Uwv van mening dat, ten tijde hier van belang, gezien de duur van de werkloosheid voor appellant alle werkzaamheden als passende arbeid konden worden aangemerkt en was het volgen van de door appellant gevraagde opleiding niet noodzakelijk en niet de kortste weg naar werk. Het Uwv heeft daarom besloten appellant niet in aanmerking te laten komen voor vergoeding van de kosten van deze opleiding.
2.3. In het advies van het Loopbaan Adviescentrum Limburg heeft het Uwv geen grond gezien voor een andere beslissing. Na contact met dit bureau is Uwv gebleken dat dit advies niet zozeer is gebaseerd op de vraag wat voor appellant de kortste weg naar werk is, maar welke werkzaamheden het best bij hem zouden passen en welke werkzaamheden hij het meest duurzaam zou kunnen verrichten. Volgens het Uwv spelen deze criteria, hoewel begrijpelijk en voor appellant persoonlijk ook belangrijk, bij de beoordeling van de noodzaak van de opleiding geen rol.
3.1. Het besluit van 26 oktober 2012 is een nieuw besluit op het tegen het besluit van 2 oktober 2009 gemaakte bezwaar dat het in de tussenuitspraak beoordeelde besluit van 26 januari 2011 vervangt. Nu het besluit van 26 oktober 2012 niet geheel tegemoet komt aan appellant, maakt dit besluit, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, deel uit van het geding.
3.2. Het Uwv heeft in het besluit van 26 oktober 2012 op goede gronden geoordeeld dat de door appellant gewenste scholing niet noodzakelijk is, omdat er vacatures zijn in passende functies op de regionale arbeidsmarkt welke zonder (nadere) scholing door appellant kunnen worden vervuld. Het Uwv heeft bij deze beoordeling de Richtlijn passende arbeid 2008 mede in aanmerking mogen nemen. Het Uwv heeft tevens voldoende gemotiveerd waarom hij het advies van het Loopbaan Adviescentrum Limburg niet heeft overgenomen.
4. Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 van de tussenuitspraak is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten, dat het beroep tegen het besluit van 26 januari 2011 gegrond moet worden verklaard en dat dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb moet worden vernietigd. Uit 3.2 van deze uitspraak volgt dat het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2012 ongegrond moet worden verklaard.
5. Er is aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 708,- voor kosten van rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2012 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 708,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk