ECLI:NL:CRVB:2013:BY8064
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duidelijke samenhang tussen beëindiging dienstverband en betalingsonmacht werkgeefster
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkeringsaanvraag op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante, die sinds 22 mei 2002 in dienst was van een werkgeefster, had op 11 januari 2010 een beëindigingsovereenkomst getekend, waarbij het dienstverband per 11 maart 2010 eindigde. De werkgeefster verkeerde ten tijde van de beëindiging in een slechte financiële situatie, maar dit was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een duidelijke samenhang tussen het einde van het dienstverband en de later ingetreden betalingsonmacht van de werkgeefster, die op 22 juni 2010 failliet werd verklaard.
De Raad overwoog dat de eis van 'duidelijke samenhang' in artikel 62, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW zeer strikt moet worden uitgelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren dat de werkgeefster al vóór de faillissementsdatum in een blijvende toestand van betalingsonmacht verkeerde. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de financiële problemen van de werkgeefster ten tijde van de beëindiging van het dienstverband niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een duidelijke samenhang. De Raad concludeerde dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht had afgewezen.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werknemers om aan te tonen dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen de beëindiging van hun dienstverband en de betalingsonmacht van hun werkgever, om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WW. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Arnhem bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.