ECLI:NL:CRVB:2013:BY8042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2730 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens onrechtmatig verblijf op de eerste werkloosheidsdag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een WW-uitkering door appellant, die oorspronkelijk uit Ghana komt. Appellant had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar deze werd opgezegd per 15 september 2009. Na de beëindiging van zijn dienstverband heeft hij een WW-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen op 11 december 2009, omdat appellant op de eerste werkloosheidsdag niet rechtmatig in Nederland verbleef. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens een verblijfsvergunning aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 9 februari 2010 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie. Het Uwv handhaafde zijn standpunt dat appellant op de eerste werkloosheidsdag niet rechtmatig in Nederland verbleef, en dat hij daarom geen recht had op een WW-uitkering. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft appellant enkel de grond aangevoerd dat het Uwv hem geen compensatie heeft geboden, ondanks dat hij geen recht op WW-uitkering had, terwijl er wel premies voor hem waren afgedragen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant erkent dat het bestreden besluit rechtmatig is volgens de Nederlandse regelgeving en dat er geen internationaal voorschrift is dat het Uwv zou verplichten tot het bieden van compensatie. De Raad heeft geoordeeld dat de grond van appellant niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2730 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011, 10/2526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 9 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren te Ghana, had een arbeidsovereenkomst met een dienstverband voor onbepaalde tijd. Per 15 september 2009 is de arbeidsovereenkomst door opzegging door de werkgever beëindigd. Naar aanleiding daarvan heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 11 december 2009 heeft het Uwv appellant dat recht ontzegd omdat appellant geen vergunning had om in Nederland te werken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.2. Op 11 november 2009 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Op 9 februari 2010 heeft de Staatssecretaris van Justitie deze aanvraag afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing welk bezwaar ongegrond is verklaard.
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 10 april 2010 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2009, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar artikel 3, derde lid, van de WW, artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4c van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden werknemersverzekeringen 1990 verbleef appellant volgens het Uwv op de eerste werkloosheidsdag niet rechtmatig in Nederland en kan hij dus geen WW-uitkering krijgen.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (onder meer CRvB 26 januari 2010, LJN BL2155) overwogen dat niet aan een beoordeling wordt toegekomen van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor eigendomsontneming zoals die zijn geformuleerd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol).
3. Ter zitting heeft appellant de gronden van zijn hoger beroep toegelicht en beperkt tot de stelling dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat appellant geen compensatie wordt geboden nu hij geen recht op WW-uitkering heeft maar voor hem wel premies zijn afgedragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hoger beroep ligt thans nog slechts de grond voor dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat het Uwv appellant geen compensatie heeft geboden nu voor appellant geen recht op WW-uitkering bestaat maar voor hem wel premies zijn afgedragen. Zoals ter zitting is vastgesteld, erkent appellant, uitgaande van de Nederlandse regelgeving,
de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Tevens heeft hij erkend dat in artikel 1 van het Eerste Protocol, noch in enig ander internationaal voorschrift een grond is gelegen om het ontzeggen van het recht op WW-uitkering voor onrechtmatig te houden. Appellant heeft geen (internationaal) voorschrift of beginsel kunnen noemen dat het Uwv zou verplichten een compensatie als door hem bedoeld te bieden. De grond slaagt dan ook niet.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip werknemer.
QH