ECLI:NL:CRVB:2013:961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over recht op WAO-uitkering na intrekking en medische beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering in te trekken. Appellant, die voorheen werkzaam was als medewerker in de horeca en later als cliëntadviseur bij een bank, ontving sinds 1996 een WAO-uitkering vanwege hartklachten. Na een periode van werk bij de bank, werd zijn uitkering in 2002 ingetrokken op basis van artikel 44 van de WAO, omdat zijn verdiensten uit het werk als cliëntadviseur de uitkering overschreden. Appellant verzocht in 2010 om herbeoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering, maar het Uwv weigerde dit, stellende dat zijn medische situatie ongewijzigd was gebleven. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering op basis van artikel 43a van de WAO. Dit artikel stelt dat arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na intrekking van de uitkering leidt tot toekenning van een nieuwe uitkering, mits er sprake is van een toename van de medische beperkingen. De Raad concludeert dat er geen toename van de medische beperkingen is vastgesteld, en dat de eerdere intrekking van de uitkering op goede gronden heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.