ECLI:NL:CRVB:2013:947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
11-4876 Wajong-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Wajong-uitkering en hoofdpijnaanvallen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de Wajong-uitkering van appellante, die lijdt aan frequente hoofdpijnaanvallen, beoordeeld. Appellante heeft in 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die haar is toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante door haar hoofdpijnklachten niet meer dan 24 uur per week kan werken. Echter, het Uwv heeft geen deugdelijke medische onderbouwing gepresenteerd voor de conclusie dat appellante in staat is om gedurende acht uur per dag te werken.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de frequentie en duur van de hoofdpijnaanvallen van appellante. De medische rapportages van neuroloog dr. W. Voet en bezwaarverzekeringsarts dr. E.M.H. van den Doel ondersteunen de ernst van haar klachten. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag en draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen of een nieuw besluit te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische evaluatie in het kader van arbeidsongeschiktheid.

De uitspraak is openbaar gedaan op 10 juli 2013, waarbij de Raad de betrokken partijen heeft gehoord en de argumenten van appellante en het Uwv heeft gewogen. De Raad heeft de zaak in behandeling genomen in het kader van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4876 Wajong-T
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
7 juli 2011, 10/3947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.R. Lambooy, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lambooy. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren in 1981, heeft sinds 1994 als migraine geduide hoofdpijnklachten. Zij heeft in 2000 haar gymnasium diploma behaald en in 2007 haar bachelor Nederlandse taal- en letterkunde.
1.2. Op 14 oktober 2009 heeft appellante een aanvraag gedaan om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In verband daarmee is appellante door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij neuroloog dr. W. Voet, die in een brief van 23 oktober 2009 melding maakt van migraine, de laatste jaren toenemend in frequentie tot tweemaal per week gedurende enkele dagen. Imigraninjecties maken de hoofdpijn dragelijk. Verder heeft de verzekeringsarts telefonisch contact gehad met behandelend psycholoog J. Groels, die meldt dat appellante geen psychische stoornis in engere zin of een persoonlijkheidstoornis heeft. Op 19 november 2009 heeft de verzekeringsarts een rapport uitgebracht waarin hij aangeeft dat het voor hem medisch niet verklaarbaar is dat appellante ondanks medicatie door hoofdpijn in het geheel niet zou kunnen werken. De verzekeringsarts vindt het klachtenpatroon wel intern consistent. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat appellante door haar frequente migraine-aanvallen niet meer dan 24 uur per week kan werken. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2009. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 29 december 2009 bij functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 47%. Bij besluit van 1 maart 2010 heeft het Uwv aan appellante per 31 augustus 2008 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts een medische expertise laten verrichten door neuroloog dr. E.M.H. van den Doel. Van den Doel heeft op 5 juli 2010 gerapporteerd op basis van de aan hem verstrekte stukken. In deze rapportage geeft hij aan dat een matige reactie op medicatie ongebruikelijk is, maar niet onmogelijk. Dezelfde conclusie geldt voor de migraine van appellante: ongebruikelijk maar niet onmogelijk en vaker beschreven.
Van den Doel geeft aan dat appellante een duidelijke consistentie heeft in haar ziektebeeld en in de mate van verstoring van het dagelijks leven en werkzaamheden. Anderzijds lijken de behandelingsmogelijkheden nog onvoldoende uitgewerkt. Op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts heeft Van den Doel appellante op 8 september 2010 onderzocht. In zijn rapportage van 4 oktober 2010 vermeldt Van den Doel dat de duur van de hoofdpijn aanvallen bij appellante kan oplopen tot 72 uur en dat de duur van de herstelperiode varieert. Meestal is dit enige uren, maar soms dagen. Van den Doel heeft ten aanzien van de omvang van de ervaren herstelbehoefte gerapporteerd dat de klachten in de herstelperiode en de behoefte aan herstel door hem niet zijn te objectiveren. Van den Doel sluit lichte arbeid in de herstelfase niet uit. Hij heeft een psychiatrische evaluatie aanbevolen.
1.4. In zijn rapport van 5 oktober 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts de conclusies van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML enigszins aangepast in verband met invulinstructies. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 13 oktober 2010 na een nieuwe functieselectie het verlies aan verdiencapaciteit herberekend, hetgeen resulteerde in een verlies van 40%. Bij besluit van 14 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te concluderen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat een urenbeperking van gemiddeld acht uur per dag en 20 uur tot maximaal 24 uur per week in voldoende mate tegemoet komt aan de noodzaak tot herstel. Het bestreden besluit berust volgens de rechtbank op een deugdelijke medische grondslag. De rechtbank acht ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de ernst en de frequentie van haar migraine-aanvallen. Appellante is van mening dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Zij heeft gesteld dat zij meer beperkt is ten aanzien van concentratie, vermoeidheid, handelingstempo en het verdragen van geluid en licht. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapportage overgelegd van bedrijfsarts F. Loogman van 13 mei 2013. Loogman acht, gelet op de frequente migraine-aanvallen, geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellante gesteld dat zij maximaal 12 uur per week belastbaar is, onder de voorwaarde dat zij plaats- en tijdongebonden kan werken. Appellante heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een rapportage van 11 februari 2013, opgemaakt in het kader van een Individuele
Re-integratie Overeenkomst (IRO). Verder is appellante van mening dat het maatmanloon dient te worden aangepast omdat sprake is van niet gerealiseerde toekomstverwachtingen, nu zij haar masteropleiding Nederlandse literatuur niet heeft kunnen afronden als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid.
3.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in een nadere rapportage van 21 mei 2013 te kennen gegeven in de rapportage van Loogman geen aanleiding te zien het standpunt inzake de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 22 mei 2013 de geschiktheid van de geduide functies nader toegelicht. Ten aanzien van de vaststelling van het maatmanloon heeft de bezwaararbeidsdeskundige geen aanleiding gezien om appellante te volgen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
4.2.
In het kader van dit geding dient de Raad te beoordelen of het Uwv en de rechtbank terecht tot de conclusie zijn gekomen dat de functionele mogelijkheden van appellante juist zijn vastgesteld.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante meer dan gemiddeld last heeft van forse hoofdpijnklachten. Uit het overgelegde huisartsjournaal blijkt dat appellante veelvuldig de huisarts heeft bezocht in verband met migraine en dat de huisarts haar hiervoor diverse soorten medicatie heeft voorgeschreven. Vastgesteld moet worden dat verzekeringsarts Dekker het klachtenpatroon van appellante intern consistent noemt. Neuroloog Van den Doel beschrijft in zijn rapportage van 5 juli 2010 dat de migraine van appellante ongebruikelijk is maar niet onmogelijk. Ook maakt hij melding van een duidelijke consistentie in het ziektebeeld van appellante. Van den Doel beschrijft in zijn rapportage van 4 oktober 2010 een forse ervaren ziektelast. De klachten van appellante in de herstelperiode en de behoefte aan herstel zijn door hem niet te kwantificeren. De Raad stelt vast dat de door Van den Doel aanbevolen klinische observatie door een neuroloog en een psychiater niet heeft plaatsgevonden.
4.4.
De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door appellante genoemde frequentie en duur van de hoofdpijnaanvallen. Ten aanzien van de duur van de herstelperiodes bestaat enig verschil in inzicht tussen de medisch deskundigen. Dit neemt niet weg dat reeds bij twee hoofdpijnaanvallen per week, die enkele dagen duren, sprake is van excessief ziekteverzuim. Onder deze omstandigheden is het volstrekt onvoorspelbaar wanneer appellante arbeid kan verrichten. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante met haar hoofdpijnklachten in staat moet worden geacht gedurende acht uur per dag en maximaal 24 uur per week te werken. Een medische onderbouwing voor dit standpunt ontbreekt.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.4 vloeit voort dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen alsnog gericht onderzoek te doen naar de uit de hoofdpijnklachten van appellante op de datum in geding voortvloeiende beperkingen. Het Uwv dient daarbij expliciet aandacht te besteden aan de vraag of appellante met haar hoofdpijnklachten en beperkingen in staat is om gedurende 24 uur per week te werken in reguliere arbeid. Het Uwv dient op basis van een medische rapportage, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage, het bestreden besluit nader te onderbouwen dan wel een nader besluit te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nader besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen
eh