ECLI:NL:CRVB:2013:928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
11-2872 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellant, die wegens psychische klachten uitgevallen was voor zijn werk als chauffeur. Appellant had aanvankelijk recht op een WGA-uitkering op basis van 58% arbeidsongeschiktheid, vastgesteld door het Uwv. Echter, na een heronderzoek concludeerde de verzekeringsarts dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 27 juni 2010. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Zutphen bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 13 april 2011, waartegen appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 29 mei 2013 werd appellant bijgestaan door zijn rechtshulpverlener. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat er sprake is van een somatoforme stoornis, in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeerde dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv voldoende gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen niet waren onderschat en dat de intrekking van de WGA-uitkering terecht was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2872 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 april 2011, 10/1680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Bek, rechtshulpverlener bij CNV Vakmensen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Ipenburg, eveneens werkzaam bij CNV Vakmensen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 14 november 2006 wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als chauffeur.
1.2. In lijn met de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 oktober 2008 vastgesteld dat appellant met ingang van
11 november 2008 recht heeft op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij 58% arbeidsongeschikt is.
1.3. Nadat verzekeringsarts A.J. Werner in het kader van een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek een door hem verzochte psychiatrische expertise van 16 februari 2010 van psychiater A.B. van Nijen had ontvangen, heeft hij in zijn onderzoeksverslag van
9 maart 2010 geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een burn out, grotendeels in remissie, en er geen indicatie meer is voor uitgebreide psychische beperkingen of een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft de van toepassing zijnde beperkingen weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 maart 2010. De arbeidsdeskundige
R.J. Nitert heeft vervolgens arbeidsmogelijkheden geduid en is tot de slotsom gekomen dat appellant met voor hem passend werk een verlies aan verdiencapaciteit heeft van bijna 17%.
1.4. Bij besluit van 26 april 2010 heeft het Uwv de WGA-uitkering met ingang van
27 juni 2010 ingetrokken omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5. Bij besluit van 21 september 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2010 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt ten grondslag een medische rapportage van bezwaarverzekeringsarts A. Colijn van 14 september 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich verenigd met de door verzekeringsarts Werner weergegeven beperkingen. Met betrekking tot het door appellant in de bezwaarprocedure overgelegde rapport van verzekeringsarts mr. J.F.G. Wolthuis van 7 juli 2010, die heeft geconcludeerd tot het bestaan van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en de noodzaak een urenbeperking in acht te nemen, heeft de bezwaarverzekeringsarts verwezen naar de gemotiveerde opvatting van psychiater Van Nijen. Deze heeft in zijn rapport te kennen gegeven dat de klachten van appellant voor het stellen van die diagnose niet voldoen aan het voor het aannemen van een somatoforme stoornis volgens de DSM geldende criterium dat sprake moet zijn van een significante mate van lijden of een beperking in het functioneren. Hij kan geen duidelijke beperkingen vinden. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts zich achter het oordeel van de verzekeringsarts geschaard dat er geen aanleiding is een urenbeperking toe te kennen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen niet heeft onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat appellant medisch is onderzocht, dat een psychiatrische expertise is verricht en dat gemotiveerd is gereageerd op de rapportage van verzekeringsarts Wolthuis, zodat niet kan worden gezegd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat het rapport van Wolthuis onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan de bevindingen van de artsen van het Uwv te twijfelen, met name in het licht van de uitgebrachte expertise door Van Nijen en het door deze psychiater gemotiveerde oordeel dat een psychiatrische diagnose ontbreekt. De rechtbank heeft in aansluiting hierop geoordeeld dat door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts voldoende en overtuigend is gemotiveerd dat een urenbeperking niet noodzakelijk is. Naar aanleiding van het in geding gebrachte behandelingsplan van de arts C.M. Zoetelief van GGZ centraal van 12 januari 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat slechts sprake is van een voorlopige diagnose en dat dit plan geen nieuwe informatie bevat over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. Met verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 19 april 2010 heeft de rechtbank geconcludeerd dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit genoegzaam is gemotiveerd.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden in beroep gehandhaafd. Met verwijzing naar het behandelingsplan van GGZ Centraal van 25 maart 2011 en naar de brief van psycholoog
S. Klemm van Altrecht Psychosomatiek te Zeist aan de huisarts van 14 oktober 2011 heeft appellant herhaald dat sprake is van een somatoforme stoornis die voorts tot een urenbeperking moet leiden. Verder heeft hij verwezen naar de inmiddels door hem ondergane behandeling bij psychiater W.M. Vliegen en naar de met ingang van 13 maart 2012 toegekende WIA-uitkering. Verzocht is het hoger beroep gegrond te verklaren. Subsidiair is verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en met de daaraan door haar ten grondslag gelegde overwegingen. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingezonden wordt daaraan nog het volgende toegevoegd.
4.2.
In de brief van de aan Altrecht Psychosomatiek verbonden psycholoog Klemm van
14 oktober 2011 wordt weliswaar de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis gesteld, maar eveneens wordt vermeld dat geen sprake is van een stoornis in engere zin en van dissociatieve fenomenen. Verder vermeldt de psycholoog dat er nog een activiteitenniveau is van meer dan zes uur per dag. Dit zijn aspecten die ook door psychiater Van Nijen zijn gestipuleerd. Uit het schrijven van psycholoog Klemm blijkt niet dat appellant ernstiger beperkt is dan in de FML van 9 maart 2010 is weergegeven.
4.3.
Appellant heeft gewezen op de inmiddels toegekende WIA-uitkering en de rapportage van 24 januari 2013 van psychiater Vliegen. Uit de rapportage van verzekeringsarts
R. de Haas van 8 juni 2012 blijkt dat aan de toekenning van een WIA-uitkering met ingang van 13 maart 2012 ten grondslag ligt de toen ingezette deeltijd behandeling gedurende drie dagen per week. Het verslag van die behandeling door psychiater Vliegen heeft betrekking op een periode enkele jaren na de datum in geding. Deze gegevens tasten het bestreden besluit niet aan.
4.4.
Gelet op het in 4.1 tot en met 4.3 overwogene ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een medisch deskundige om nader onderzoek te doen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen
JvC