ECLI:NL:CRVB:2013:927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
11-6712 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die op 29 juni 2009 weer in staat werd geacht zijn arbeid te verrichten. Appellant, die eerder als taxichauffeur en facilitair medewerker werkte, had zich op 25 april 2008 ziek gemeld met griepklachten, vermoeidheidsklachten en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn uitkering op basis van rapporten van zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts, die beiden tot de conclusie kwamen dat appellant op de datum in geding in staat was om te werken. Appellant heeft geen medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij niet kon werken.

De rechtbank Groningen had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar een rapport van neuroloog J.C. den Heijer. In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en overtuigend hadden gerapporteerd. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant in staat was zijn arbeid te verrichten, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wordt gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6712 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
10 oktober 2011, 09/734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was aanvankelijk werkzaam als facilitair medewerker voor 40 uur per week. Nadat hij vanuit dat werk werkloos was geworden en in aanmerking was gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) is hij gaan werken als taxichauffeur
school- en ziekenvervoer. Vanuit de situatie waarin hij dit laatste werk 32 uur per week deed en daarnaast een WW-uitkering ontving voor acht uur per week, heeft appellant zich op
25 april 2008 ziek gemeld met griepklachten, vermoeidheidsklachten en gewrichtsklachten. Naar aanleiding hiervan heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2. Bij besluit van 19 juni 2009 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 29 juni 2009 beëindigd omdat hij weer in staat werd geacht zijn arbeid te verrichten. Aan dit besluit is een rapport van een verzekeringsarts van 19 juni 2009 ten grondslag gelegd.
1.3. Bij besluit van 13 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2009 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 7 juli 2009 ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat appellant gewrichts- en vermoeidheidsklachten ondervindt, maar dat partijen verdeeld worden gehouden door het antwoord op de vraag of appellant ondanks deze klachten in staat is zijn arbeid te verrichten. De rechtbank heeft deze vraag, onder verwijzing naar het rapport van de door de rechtbank als deskundige benoemde neuroloog J.C. den Heijer van
9 december 2010, bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft daarbij aangetekend dat appellant zijn stelling dat hij op de datum in geding als gevolg van zijn klachten niet kon werken niet heeft proberen te onderbouwen met medische stukken.
3.
In hoger beroep heeft appellant in essentie herhaald wat hij ook al in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Hij heeft daarbij met name zijn pijnklachten benadrukt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder zijn arbeid in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Het Uwv heeft terecht de combinatie van chauffeur voor 32 uur per week en facilitair medewerker voor acht uur per week als uitgangspunt genomen. Naar appellant ter zitting van de rechtbank van 10 mei 2010 heeft bevestigd, is het Uwv uitgegaan van een juiste omschrijving van zijn werk.
4.2. De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en omtrent hun bevindingen op inzichtelijke en overtuigende wijze hebben gerapporteerd. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts onderzocht. Voorts is op verzoek van de verzekeringsarts op
23 maart 2009 een expertiserapport uitgebracht door drs. J.D. Verhoeven, psycholoog,
fysio- en manueel therapeut bij Condite. Ook dit rapport is bij de besluitvorming betrokken. De juistheid van de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat appellant op de datum in geding, 29 juni 2009, in staat moest worden geacht zijn arbeid te verrichten wordt bevestigd door de op verzoek van de rechtbank door Den Heijer uitgebrachte rapportage. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt.
4.3.
Hetgeen hierboven in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen
JvC