ECLI:NL:CRVB:2013:890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
12-2851 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van politieonderzoek en rechtmatigheid van verleende bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellant, die vanaf 2 april 2008 bijstand ontving. Na een melding van de officier van justitie dat appellant sinds 23 juli 2010 in voorlopige hechtenis verkeert, heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage op 20 augustus 2010 de bijstand van appellant opgeschort en op 6 september 2010 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de Afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst SZW, dat werd uitgevoerd naar aanleiding van informatie van de politie over de verdenking van vrouwenhandel tegen appellant.

De Afdeling BO heeft een ontnemingsrapportage opgesteld, waarin gedetailleerde bevindingen zijn opgenomen. Appellant heeft betwist dat hij andere inkomsten heeft genoten dan de bijstand, maar het college heeft geconcludeerd dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat het college voldoende onderzoek heeft verricht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college de bevindingen van de politie aan zijn besluitvorming heeft mogen ten grondslag leggen. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door niet het gehele strafdossier te gebruiken. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2851 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012, 11/8714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.B. Dionisius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Voor appellant is verschenen mr. Y.T. Latour, advocaat en kantoorgenote van mr. Dionisius. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 2 april 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Het college heeft, na een melding van het parket van de officier van justitie dat appellant zich sedert 23 juli 2010 in voorlopige hechtenis bevindt, bij besluit van 20 augustus 2010 het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2010 opgeschort en vervolgens bij besluit van 6 september 2010 met ingang van diezelfde datum de bijstand van appellant ingetrokken.
1.3.
Naar aanleiding van informatie van de politie dat uit een door de politie ingesteld onderzoek is gebleken dat appellant onder meer wordt verdacht van vrouwenhandel, heeft de Afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst SZW van de gemeente Den Haag (Afdeling BO) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. De officier van justitie heeft de Afdeling BO geen toestemming verleend om over het volledige proces-verbaal in de strafzaak te beschikken. Aan de Afdeling BO is het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie Midden en West Brabant, divisie recherche, bureau financiële recherche, van 25 november 2010 (ontnemingsrapportage) en de daarbij behorende bijlage ter beschikking gesteld. De Afdeling BO heeft vervolgens onderzoek verricht op basis van deze ontnemingsrapportage en de daarbij behorende bijlage met alle financiële informatie, heeft dossieronderzoek verricht, diverse registers geraadpleegd en gegevens over het energieverbruik opgevraagd. De Afdeling BO heeft appellant schriftelijk verzocht om informatie te verstrekken over de door hem ontvangen inkomsten gedurende de periode waarover hij bijstand op grond van de WWB heeft ontvangen. Appellant heeft op
28 april 2011 laten weten dat hij uitdrukkelijk betwist andere inkomsten te hebben genoten dan de hem verstrekte bijstand, zodat hij daarover ook geen stukken over kan leggen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van
16 mei 2011.
1.4.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van
25 mei 2011 de bijstand van appellant met ingang van 26 juni 2008 in te trekken en de over de periode van 26 juni 2008 tot en met 31 juli 2010 ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 28.086,50 van appellant terug te vorderen.
1.5.
Het college heeft het tegen het besluit van 25 mei 2011 gemaakte bezwaar bij besluit van 4 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg hiervan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat appellant in de periode van 26 juni 2008 tot en met 21 mei 2010 onder andere inkomsten heeft ontvangen uit werkzaamheden die door een derde voor hem in de prostitutie werden verricht en dat hij over de periode van 22 mei 2010 tot
1 augustus 2010 over vermogensbestanddelen beschikte. Omdat appellant geen informatie heeft verstrekt over zijn inkomsten en zijn vermogensbestanddelen kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat het college het besluit heeft gebaseerd op eenzijdige en selectieve informatie. Het college heeft slechts kennis genomen van een deel van het strafdossier en daaruit louter potentieel belastende informatie gehaald en deze ook alleen maar in het nadeel van appellant uitgelegd. Het college heeft volgens appellant ten onrechte een groot deel van de beschikbare stukken langs zich heen laten gaan. De vermeende inkomsten van appellant zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de verklaringen van degene die aangifte tegen hem heeft gedaan, terwijl aan de inhoud van die verklaringen op grond van nadere, nog voor de totstandkoming van het bestreden besluit van haar afgenomen, verhoren ernstig moet worden getwijfeld. De bevindingen van de politie zijn kritiekloos voor waar aangenomen en wat appellant daarover heeft verklaard is buiten beschouwing gelaten. De rechtbank heeft deze werkwijze ten onrechte gebillijkt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
In het licht van die bewijslast en gelet op de onder 1.3 vermelde onderzoekshandelingen die de Afdeling BO in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek heeft verricht, valt niet in te zien dat, zoals appellant heeft gesteld, het college onvoldoende en onvolledig onderzoek heeft verricht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de uiterst gedetailleerde verslaglegging van het door de politie verrichte onderzoek, opgenomen in de ontnemingsrapportage met bijlage, het college de bevindingen van de politie aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De Afdeling BO heeft de schriftelijke informatie van de politie zelfstandig onderzocht en per pagina van de ontnemingsrapportage en van de bijlage bekeken welke gegevens en verklaringen relevant zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende bijstand en deze gegevens en verklaringen ook expliciet in het rapport van bevindingen vermeld. Daarbij heeft de Afdeling BO niet volstaan met het onderzoeken van de van de politie verkregen gegevens, maar daarnaast ook nog eigen onderzoeksgegevens verzameld. Op basis van alle uit het onderzoek verkregen gegevens heeft de Afdeling BO vervolgens eigen conclusies getrokken over de rechtmatigheid van de verleende bijstand. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het feit dat het college niet het gehele strafdossier tegen appellant heeft gebruikt bij het onderzoek, niet meebrengt dat het verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.3.
Appellant heeft alleen ten aanzien van de verklaringen van degene die aangifte tegen hem heeft gedaan, mevrouw B. (B), te kennen gegeven dat haar verklaringen onjuist zijn. Hij heeft verder niet kunnen benoemen welke informatie, opgenomen in het rapport van bevindingen, onjuist zou zijn. Voor het standpunt dat de verklaringen van B buiten beschouwing moeten blijven, omdat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn, is geen deugdelijke onderbouwing gegeven. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de hem door de rechtbank geboden mogelijkheid om de processen-verbaal van de nadere van B afgenomen verhoren over te leggen. Dit lag wel op zijn weg, mede omdat het college zoals ter zitting nog is toegelicht geen kennis heeft gekregen van deze in de strafzaak afgenomen nadere verhoren. Uit het rapport van bevindingen blijkt bovendien dat niet alleen de verklaringen van B in het onderzoek zijn betrokken. De politie had daarnaast de beschikking over vele andere bronnen zoals verklaringen van de medeverdachte, van andere getuigen en bankgegevens, welke bronnen het relaas van B ondersteunen. De Afdeling BO heeft ook deze andere bronnen, naast onder andere de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, in het onderzoek betrokken. De conclusie van de Afdeling BO steunt dus niet alleen of hoofdzakelijk op de verklaringen van B.
4.4.
De beroepsgrond dat ten onrechte niet is gekeken naar ontlastend bewijs en dat wat appellant heeft verklaard ten onrechte buiten beschouwing is gebleven, treft geen doel. Appellant heeft niet nader toegelicht wat hij bedoelt met het ontlastend bewijs. Het standpunt dat zijn verklaringen ten onrechte niet zijn meegenomen in de beoordeling, vindt geen steun in de overlegde stukken. Zo zijn in de bijlage bij de ontnemingsrapportage ook de samenvattingen opgenomen van de van appellant afgenomen verhoren, waarin hij ontkennende verklaringen heeft afgelegd en is de essentie van deze verklaringen ook expliciet vermeld in het rapport van bevindingen. Voorts blijkt uit het rapport van bevindingen dat de Afdeling BO voor het nemen van de conclusie kennis heeft genomen van de ontkennende verklaring van appellant in zijn brief van 28 april 2011.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en Y.J. Klik en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) P.J.M. Crombach
ew