ECLI:NL:CRVB:2013:889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
11-6973 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van langdurigheidstoeslag en de vereiste informatieverstrekking

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 31 juli 2009 een aanvraag ingediend, maar deze werd als onvolledig beschouwd door het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost. Appellant kreeg de kans om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de aanvraag niet te behandelen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen heeft de uitspraak van het dagelijks bestuur bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 juli 2013 geoordeeld dat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende waren om de aanvraag te beoordelen. De Raad benadrukt dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant en zijn financiële situatie essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag. Appellant heeft niet binnen de gegeven hersteltermijn de benodigde informatie aangeleverd, waardoor het dagelijks bestuur terecht heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door aanvragers van sociale voorzieningen. Het niet voldoen aan de informatieverplichtingen kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, zoals in dit geval is gebeurd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6973 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
13 oktober 2011, 11/382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijk met het onderzoek in de gevoegde zaak 11/6172 WWB tussen dezelfde partijen, plaatsgevonden op 28 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. van Dijk. Het dagelijks bestuur heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid en het dagelijks bestuur als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit hoger beroep van belang zijnde feiten en omstandigheden:
“Eiser heeft op 31 juli 2009 een aanvraag om langdurigheidstoeslag bij verweerder ingediend. Hij heeft voor de jaren 2004 tot en met 2007 een aanvraagformulier ingevuld. Verweerder heeft eiser bij brief van 5 augustus 2009 meegedeeld dat deze aanvraag onvolledig was en dat niet alle benodigde gegevens waren overgelegd. Eiser werd een termijn gegund tot
3 september 2009 om de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken. Als bijlage bij deze brief was een document van enkele pagina’s gevoegd met een gedetailleerde beschrijving van hetgeen in de visie van verweerder aan gegevens ontbrak, dan wel door eiser onjuist of onvolledig was ingevuld. Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 4:5 lid 1 van de Awb buiten behandeling gesteld. Namens eiser is tegen dit besluit op 9 november 2009 bezwaar gemaakt. Aangevoerd werd daarbij dat eiser op 3 augustus 2009 bij de balie van verweerder was geweest om de ontbrekende gegevens te verstrekken. In januari 2010 is er telefonisch contact geweest tussen de gemachtigde van eiser en een medewerker van verweerder over de afhandeling van de zaak. Bij brief van 8 februari 2010 heeft eisers gemachtigde nadere gegevens verstrekt. Bij brief van 9 februari 2010 heeft verweerder het primaire besluit van 16 oktober 2009 ingetrokken en eiser opnieuw een termijn gesteld, nu tot 1 maart 2010, om de ontbrekende gegevens in te dienen. Aangegeven is dat het niet overleggen van de ontbrekende gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 en 4:15 van de Awb buiten behandeling wordt gesteld. Als bijlage was daarbij (nogmaals) de zogenoemde herstel verzuim brief van 5 augustus 2009 met een overzicht van ontbrekende gegevens gevoegd. Bij brief van 8 juli 2010 is de termijn om de verzuimen te herstellen nogmaals verlengd tot
1 september 2010. Namens eiser is bij brief van 16 juli 2010 geantwoord dat de ontbrekende gegevens waar verweerder om gevraagd had reeds bij brief van 8 februari 2010 zijn verstrekt. Deze brief is nogmaals bijgevoegd door eisers gemachtigde. Daarop heeft verweerder het besluit van 20 september 2010, verzonden op 22 september 2010, genomen. Eisers aanvraag is hierin buiten behandeling gesteld, met toepassing van artikel 4:5 Awb.”
1.2.
Bij besluit van 21 april 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende waren om de aanvraag van appellant om een langdurigheidtoeslag te beoordelen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur de in artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van vier weken niet heeft overschreden, door binnen vier weken na afloop van de hersteltermijn op 1 september 2010 het besluit van 20 september 2010 te nemen. Door bij brief van 16 juli 2010 dezelfde gegevens opnieuw in te sturen, kan niet gesproken worden van een aanvulling van de aanvraag als bedoeld in het vierde lid van artikel 4:5, van de Awb.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat met de brief van 16 juli 2010 de aanvraag binnen de hersteltermijn, al dan niet voldoende, is aangevuld en dat het dagelijks bestuur niet binnen vier weken na die datum gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te laten. Voorts voert appellant aan dat hij wel voldoende informatie heeft overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ingevolge artikel 4:5, vierde lid, van de Awb wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of appellant recht heeft op langdurigheidtoeslag, zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant en zijn financiële situatie van doorslaggevend belang. Het dagelijks bestuur heeft dan ook terecht aan appellant onder meer gevraagd de vraag in te vullen of hij wel of niet met een ander op het opgegeven adres woonde. Bij een positief antwoord diende de vraag beantwoord te worden of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Van belang hierbij is dat appellant naar zijn zeggen op één adres heeft gewoond met zijn broer en door deze is onderhouden. Verder heeft het dagelijks bestuur terecht gevraagd om bankafschriften over de laatste drie maanden van elk van de jaren 2004 tot en met 2007. Appellant heeft ter zitting erkend dat hij vanaf 2003 over een bankrekening beschikte, maar dat hij deze op den duur niet meer gebruikte. Appellant heeft echter niet binnen de gegeven hersteltermijn tot 1 september 2010 bankafschriften van deze rekening overgelegd of een verklaring van de bank dat deze rekening zou zijn opgeheven, terwijl hij niet heeft aangegeven dat hij niet over deze bankafschriften beschikt dan wel redelijkerwijs niet kon beschikken. Evenmin heeft appellant binnen de gegeven hersteltermijn informatie verstrekt over zijn woon- en leefsituatie op het adres van zijn broer.
4.3.
De grond dat appellant voldoende informatie heeft overlegd en het dagelijks bestuur daarom niet bevoegd was om de op 31 juli 2009 gedane aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen, slaagt dus niet.
4.4.
De grond dat het dagelijks bestuur daartoe niet meer bevoegd was omdat het dagelijks bestuur niet binnen de in 4.1 genoemde termijn van vier weken na 16 juli 2010 van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, slaagt evenmin. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van appellant van 16 juli 2010 niet kan worden gezien als een aanvulling van de aanvraag als bedoeld in het vierde lid van artikel 4:5 van Awb. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant bij brief van 16 juli 2010 heeft verwezen naar de als bijlage meegezonden brief van 8 februari 2010 en de daarbij gevoegde verklaring van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers van 2 februari 2010. Deze gegevens waren al bij het dagelijks bestuur bekend doch als onvoldoende aangemerkt, wat door appellant niet wordt betwist.
Het besluit van 20 september 2010 om de aanvraag niet te behandelen is derhalve tijdig, binnen vier weken nadat de laatstelijk tot 1 september 2010 geboden hersteltermijn ongebruikt was verstreken, aan appellant bekendgemaakt.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J.T.P. Pot

RB