ECLI:NL:CRVB:2013:886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht en vereisten voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die bijstand had aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de periode van 15 juni 2007 tot medio september 2007. Appellant woonde destijds in de woning van zijn overleden broer en had in 2008 een vergunning tot verblijf verkregen. De aanvraag om bijstand werd door het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost afgewezen, omdat appellant zich niet tijdig had gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor een aanvraag om bijstand. Het dagelijks bestuur handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar.
De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant stelde dat hij zich medio juni 2007 bij het dagelijks bestuur had gemeld voor bijstand, maar de Raad oordeelde dat deze melding niet voldeed aan de eisen van artikel 44, tweede lid, van de WWB, omdat een dergelijke melding bij het Uwv gedaan moest worden. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verleend.
Appellant voerde aan dat hij na het overlijden van zijn broer niet meer in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien en schulden had gemaakt, maar de Raad oordeelde dat de overgelegde verklaringen van de personen van wie hij geld had geleend onvoldoende concreet waren om aan te nemen dat er sprake was van een reële schuld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder veroordeling in de proceskosten.