ECLI:NL:CRVB:2013:835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-6275 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering en terugvordering van voorschot door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant had zich op 14 januari 2008 ziek gemeld en ontving een voorschot op een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij geen recht had op deze uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het Uwv vorderde het voorschot van € 10.294,84 terug. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, maar gegrond tegen de terugvordering. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij recht had op de WIA-uitkering. Hij voegde verschillende medische rapporten en verklaringen toe ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de bevindingen van de verzekeringsartsen terecht had onderschreven. De in hoger beroep ingebrachte medische gegevens gaven geen aanleiding om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigde dat appellant op de datum in geding in staat was om werkzaamheden te verrichten en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat hij geen recht had op de WIA-uitkering. De terugvordering van het voorschot was gerechtvaardigd, en er waren geen dringende redenen om hiervan af te zien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6275 WIA en 11/6276 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 oktober 2011, 11/960 en 11/961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.T. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich vanuit een situatie van werkloosheid op 14 januari 2008 ziek gemeld met griep- en vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 13 januari 2010 is hem met ingang van 11 januari 2010 een voorschot op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 11 januari 2010 geen recht op uitkering is ontstaan, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij dat zelfde besluit is appellant ook meegedeeld dat het aan hem verstrekte voorschot op zijn WIA-uitkering met ingang van 1 oktober 2010 zal worden beëindigd.
1.2. Bij besluit van 27 september 2010 heeft het Uwv van appellant het over de periode van 11 januari 2010 tot en met 1 oktober 2010 verstrekte voorschot van totaal € 10.294,84 bruto teruggevorderd.
1.3. Het Uwv heeft bij afzonderlijke besluiten van 2 maart 2011 het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 26 augustus 2010 (bestreden besluit 1) en van 27 september 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten alsmede bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
2.1.
Met betrekking tot het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Zij heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts appellant heeft onderzocht, kennis heeft genomen van informatie van de behandelende sector en een psychologische expertise in de beoordeling heeft betrokken. Volgens de rechtbank heeft deze arts de ruimschoots voorhanden zijnde en op appellant betrekking hebbende medische informatie meegewogen. De rechtbank heeft van belang geacht dat appellant geen medische informatie heeft overgelegd die twijfel oproept aan het door de (bezwaar)verzekeringsartsen ingenomen standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van appellant op de datum in geding van 11 januari 2010.
2.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de belasting van de geduide functies past binnen de opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst van 8 juli 2010 en er geen aanleiding is om te oordelen dat appellant de werkzaamheden behorende bij de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
2.3.
Met betrekking tot het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - geoordeeld dat nu het bestreden besluit 1 de rechterlijke toets kan doorstaan daaruit volgt dat appellant geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA en het Uwv gehouden is het onverschuldigd betaalde voorschot van hem terug te vorderen. Van dringende redenen die het Uwv aanleiding hadden moeten geven om af te zien van terugvordering is de rechtbank niet gebleken.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en hij op de datum in geding niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. Ook inzake de terugvordering van het voorschot van de WIA-uitkering blijft appellant erbij dat hij wel recht heeft op die uitkering en er bovendien sprake is van een dringende reden nu die vordering buiten zijn schuld is ontstaan en hij daardoor langer in een schuldsaneringstraject moet blijven. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een medisch en arbeidsdeskundig advies van AREA van 3 januari 2010 (lees: 2011) ingebracht, alsmede een rapportage van
NOAGG (Centrum voor Transculturele Geestelijke gezondheidszorg) van 19 oktober 2012, een rapportage van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van 19 januari 2012, vonnissen van de rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, in het kader van de WSNP van 8 november 2011 en 17 juli 2012, een brief van zijn huisarts van 10 januari 2012 en een verklaring van zijn persoonlijk begeleider van Kwintes van 1 mei 2013.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overwegingen van de rechtbank en haar oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit 1 worden geheel onderschreven. De in hoger beroep nader ingebrachte (medische) gegevens doen geen twijfel rijzen aan de juistheid van de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts omtrent de medische belastbaarheid van appellant op de datum 11 januari 2010. Daartoe wordt gewezen op de medische rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 28 november 2012 waarin voldoende gemotiveerd is uiteengezet dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In de verklaring van de persoonlijk begeleider van appellant wordt vermeld dat appellant sinds november 2011 hulp van Kwintes ontvangt. Aangezien die datum ver na de datum hier in geding ligt, kan deze verklaring appellant reeds om die reden niet baten. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat appellant, gelet op zijn medische belastbaarheid op 11 januari 2010, in staat geacht kon worden werkzaamheden te verrichten in de hem voorgehouden voorbeeldfuncties.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 11 januari 2010 geen recht op een WIA-uitkering heeft. Dat betekent dat de nadien op voorschot betaalde uitkeringsbedragen onverschuldigd zijn betaald. Uit artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA in samenhang met artikel 67, tweede lid, van die wet volgt dat het Uwv verplicht is deze bedragen terug te vorderen. Van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, is niet gebleken. Daarbij wordt opgemerkt dat op grond van hetgeen appellant op dit punt naar voren heeft gebracht niet aannemelijk is geworden dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare gevolgen zal hebben. De verlenging van het WSNP-traject, die blijkens het vonnis van 8 november 2011 niet alleen het gevolg is geweest van de ontstane terugvordering, en de verwachting van appellant dat hij langdurig een inkomen op bijstandniveau zal ontvangen, leiden niet ertoe dat sprake is van een bijzonder en uitzonderlijk geval op grond waarvan het Uwv terugvordering van het bedrag van € 10.294,84 geheel of gedeeltelijk achterwegen zou moeten laten.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M. Greebe en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
JvC