ECLI:NL:CRVB:2013:827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12-3522 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WW-uitkering aan betrokkene, die als groepsbegeleider werkzaam was. Betrokkene had op 24 oktober 2008 geweigerd zijn dienst per scooter te verrichten, omdat de auto waarmee hij zou rijden niet beschikbaar was. Na een incident waarbij hij weigerde het pand te verlaten op verzoek van zijn teamleider, werd hij op 31 maart 2009 door de gemeente Amsterdam ontslagen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens de WW-uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat de Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de WW-uitkering volledig geweigerd moest worden en dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank gaf de Uwv de opdracht om een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat betrokkene in overwegende mate verantwoordelijk was voor zijn werkweigering en dat de Uwv terecht de WW-uitkering had geweigerd. De Raad concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Uwv in stand blijven, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3522 WW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 mei 2012, 09/4603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G.M. van der Lee, advocaat, een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene en mr. Van der Lee zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was werkzaam als groepsbegeleider bij de [naam werkgever](werkgever). Op 24 oktober 2008 heeft zich een incident voorgedaan toen de auto waarmee betrokkene volgens het rooster zijn dienst zou verrichten, bij aanvang van die dienst niet beschikbaar was. Betrokkene heeft geweigerd zijn dienst per scooter te verrichten. Hij heeft vervolgens ook geweigerd het pand te verlaten nadat hem tijdens een gesprek op kantoor daartoe opdracht was gegeven.
1.2. Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam betrokkene met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit ontslag heeft in rechte stand gehouden (CRvB 12 januari 2012,
LJN BV1336).
1.3. Betrokkene heeft een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend bij appellant. Bij besluit van 23 april 2009 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 31 maart 2009 voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering, maar heeft deze uitkering bij wijze van maatregel blijvend geheel geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid. Bij beslissing op bezwaar van
2 september 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 april 2009 ongegrond verklaard. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat aan het ontslag van betrokkene een dringende reden ten grondslag lag.
2.1. In een tussenuitspraak van 28 december 2010 heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht appellant in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in haar uitspraak is overwogen, de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en, indien gewenst, een nieuw besluit te nemen. Appellant heeft bij brief van 7 april 2011 zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt nader gemotiveerd op basis van nader onderzoek naar de omstandigheden die hebben geleid tot het strafontslag. Betrokkene heeft te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met de nadere motivering.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 april 2009. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gebreken in het besluit van 2 september 2009 zijn hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank moet de houding van betrokkene worden aangemerkt als werkweigering en is betrokkene verwijtbaar werkloos geworden.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de wijze waarop van de zijde van de werkgever is gereageerd op het gedrag van betrokkene tot onnodige escalatie heeft geleid. Volgens de rechtbank had het strafontslag voorkomen kunnen worden en is het mede aan de werkgever te wijten dat dat niet is gebeurd en dat de situatie is geëscaleerd. Daarom had appellant naar het oordeel van de rechtbank een beperkte maatregel moeten opleggen waarbij de WW-uitkering over een periode van 26 weken zou worden verlaagd naar 35% van de volledige uitkering.
3.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid en de opdracht om met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Appellant is van mening dat het volledig aan betrokkene is te wijten dat de situatie uit de hand is gelopen, doordat hij heeft volhard in zijn weigering om zijn dienst per scooter te doen en evenmin heeft voldaan aan de uitdrukkelijke opdracht om het pand te verlaten, waardoor de werkgever zich genoodzaakt zag de hulp van de politie in te roepen.
3.2. Betrokkene heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de aangevallen uitspraak.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 2.1 en 2.2 van de tussenuitspraak van de rechtbank en de overwegingen 2.2 en 2.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
In de overwegingen 3.4 en 3.5 van de aangevallen uitspraak is een op de stukken gebaseerde weergave opgenomen van het incident op 24 oktober 2008. Het komt er in het kort op neer dat betrokkene, toen de voor hem bedoelde auto met nummer [nr.] om 13.45 uur niet beschikbaar bleek, zijn teamleider heeft verzocht de enige andere auto die er was te mogen gebruiken. Hierop is negatief gereageerd. Betrokkene heeft zijn verzoek herhaald tegenover de teamleider wier dienst om 14.00 uur begon. Ook die weigerde betrokkene de andere auto. Betrokkene kreeg de opdracht om een scooter te nemen, waarop hij in discussie is gegaan met de teamleider over het beleid met betrekking tot de toewijzing van auto’s aan medewerkers van de dienst. Daarop heeft de teamleider betrokkene te verstaan gegeven dat het niet gebruiken van een scooter als werkweigering zou worden gezien en hij in dat geval naar huis moest gaan. Betrokkene is vervolgens naar buiten gegaan, naar zijn zeggen om af te koelen, en heeft zich rond 14.45 uur aan de balie gemeld met de vraag of er een auto voor hem was. Op dat moment kwam auto [nr.] binnen, maar de chauffeur daarvan heeft de sleutels niet aan betrokkene mogen geven. De teamleider, die op dat moment langs de balie kwam en zag dat betrokkene nog steeds aanwezig was, heeft betrokkene toen meegenomen voor een gesprek met de integriteitsmedewerker. Deze heeft betrokkene opgedragen naar huis te gaan en om de maandag erna verder te praten. Betrokkene heeft geweigerd te vertrekken zonder schriftelijke bevestiging. Uiteindelijk heeft betrokkene het pand verlaten nadat de politie te hulp was geroepen.
4.3.
Gelet op de aangevallen uitspraak en de gronden van het hoger beroep ligt ter beoordeling voor of de rechtbank, nadat zij had geoordeeld, dat betrokkene verwijtbaar werkloos is geworden, terecht heeft geoordeeld dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbaar werkloos worden hem niet in overwegende mate kan worden verweten. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat appellant de opgelegde maatregel had moeten beperken tot een verlaging van het uitkeringspercentage naar 35 over een periode van 26 weken.
4.4.
Op grond van de gedingstukken staat vast dat betrokkene heeft geweigerd zijn werkzaamheden te verrichten omdat hij niet bereid was een scooter te gebruiken voor zijn dienst en vervolgens heeft geweigerd om naar huis te gaan zonder schriftelijke bevestiging van de werkgever van de reden daarvan. Beide opdrachten waren redelijk. De stelling van betrokkene dat hij na de afkoelingsperiode alsnog bereid was om zijn dienst per scooter te doen en dat ook te kennen heeft gegeven aan de teamleider, zoals hij heeft verklaard, is door geen van de door de werkgever gehoorde personen bevestigd en moet als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De volharding van betrokkene in zijn verzoek om een schriftelijke bevestiging van de opdracht om naar huis te gaan heeft tot een patstelling geleid, die slechts door het inroepen van de hulp van de politie kon worden doorbroken. Nu betrokkene zonder goede gronden in zijn opstelling heeft volhard kan niet worden gezegd dat betrokkene van het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt. Appellant heeft de WW-uitkering van betrokkene met ingang van 31 maart 2009 terecht blijvend geheel geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven voor zover de rechtbank appellant heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 april 2009. Een deugdelijke motivering van het bestreden besluit is eerst na de tussenuitspraak door appellant gegeven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 2 september 2009 geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi

QH