In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WW-uitkering aan betrokkene, die als groepsbegeleider werkzaam was. Betrokkene had op 24 oktober 2008 geweigerd zijn dienst per scooter te verrichten, omdat de auto waarmee hij zou rijden niet beschikbaar was. Na een incident waarbij hij weigerde het pand te verlaten op verzoek van zijn teamleider, werd hij op 31 maart 2009 door de gemeente Amsterdam ontslagen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens de WW-uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat de Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de WW-uitkering volledig geweigerd moest worden en dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank gaf de Uwv de opdracht om een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat betrokkene in overwegende mate verantwoordelijk was voor zijn werkweigering en dat de Uwv terecht de WW-uitkering had geweigerd. De Raad concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Uwv in stand blijven, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.