ECLI:NL:CRVB:2013:821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-6580 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en re-integratieverplichtingen in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem een loongerelateerde WGA-uitkering hadden toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische grondslag van de bestreden besluiten deugdelijk was en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te twijfelen.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen ernstig waren onderschat, opnieuw beoordeeld. Appellant had rapporten ingediend van medisch adviseur dr. G.M.A. Clauwaert, waarin werd betoogd dat zijn belastbaarheid in 2010 gelijk was aan die in 2013. De bezwaarverzekeringsarts R.J. van Pinxteren had echter overtuigend gemotiveerd waarom de conclusies van Clauwaert niet tot een andere beoordeling leidden. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische rapportages zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven om de belastbaarheid van appellant aan te passen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen grond voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6580 WIA, 11/6581 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
3 oktober 2011, 11/1530 en 11/1531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.T. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door Martens. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 7 april 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 april 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Bij besluit van eveneens 7 april 2010 is appellant in kennis gesteld van de re-integratievisie, waarbij hem de verplichting is opgelegd vier maal per maand te solliciteren.
1.2. De door appellant tegen de besluiten van 7 april 2010 ingediende bezwaren zijn door het Uwv bij afzonderlijke besluiten van 2 februari 2011 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
2.2. Ten aanzien van het medische deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er evenmin aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapportages. Daarnaast heeft appellant geen medisch stuk overgelegd dat aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
2.3. Ten aanzien van het arbeidskundige deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige een toereikende toelichting heeft verstrekt op de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant.
2.4. Uitgaande van de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 20 oktober 2010 vastgelegde belastbaarheid ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat appellant niet in staat zou zijn aan de verplichtingen van de re-integratievisie te voldoen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen per 1 april 2010 ernstig zijn onderschat en dat de bestreden re-integratievisie geen stand kan houden wegens onvoldoende motivering. Anders dan de rechtbank is appellant van mening dat de in het dossier aanwezige medische informatie uit de behandelende sector zijn stelling onderstreept dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat er aanleiding bestaat om hem per 1 april 2010 een uitkering ingevolge de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen. Ter toelichting heeft appellant een drietal rapporten ingezonden van medisch adviseur dr. G.M.A. Clauwaert gedateerd
17 januari 2013, 31 januari 2013 en 4 februari 2013. Clauwaert komt tot de conclusie dat de belastbaarheid van appellant in 2010 in dezelfde mate beperkt was als ten tijde van zijn onderzoek in 2013.
3.2. In zijn reactie van 5 april 2013 op de rapporten van Clauwaert heeft bezwaarverzekeringsarts R.J. van Pinxteren gemotiveerd te kennen gegeven waarom hij geen aanleiding ziet op medische gronden tot een andere opvatting te komen over de belastbaarheid van appellant per 1 april 2010.
3.3. Clauwaert heeft in zijn nadere rapport van 29 april 2013 gereageerd op het rapport van
5 april 2013 van Van Pinxteren.
3.4. De door appellant bij brieven van 16 mei 2013 ingezonden verklaring van de huisarts van appellant gedateerd 13 mei 2013 en de reactie daarop van Clauwaert van 16 mei 2013 worden buiten beschouwing gelaten wegens overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van tien dagen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van de bestreden besluiten deugdelijk is. De in hoger beroep ingebrachte medische rapporten leiden niet tot een ander oordeel. Bezwaarverzekeringsarts Van Pinxteren heeft in zijn rapport van 5 april 2013 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de bevindingen en conclusies van medisch adviseur Clauwaert geen aanleiding geven tot het aanpassen van appellants belastbaarheid op de datum in geding. De Raad ziet geen reden om Clauwaert nadere vragen te stellen en zijn reactie voor te leggen aan het Uwv, zoals van de zijde van appellant ter zitting verzocht. De Raad ziet evenmin aanleiding voor raadpleging van een onafhankelijk medisch deskundige.
4.3. Tegen de arbeidskundige grondslag van de thans aan de orde zijnde besluitvorming en tegen de re-integratievisie zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Op basis van de beschikbare gegevens ziet de Raad geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4. Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M. Greebe en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
JvC