ECLI:NL:CRVB:2013:817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-4315 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het dagloon in verband met een Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem over de hoogte van het dagloon in het kader van een Ziektewetuitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de berekening van het gemiddelde aantal verloonde en aan appellante uitgekeerde uren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beroepsgrond van appellante, dat het totaal aantal feitelijk verrichte arbeidsuren in de dienstbetrekking waaruit zij ziek is geworden, in aanmerking genomen moest worden, niet juist was. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de rechtbank terecht geen rekening heeft gehouden met de elf uren die na de referteperiode zijn verloond, omdat deze niet representatief zijn voor de referteperiode.

De Raad heeft ook de beroepsgrond van appellante verworpen dat er, op basis van artikel 4 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, rekening gehouden moet worden met een hoger aantal uren, omdat de verloonde uren in juli 2010 niet representatief zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Daarnaast heeft het Uwv toegezegd wettelijke rente te vergoeden over de na te betalen uitkering, maar het verzoek om aanvullende vergoeding van wettelijke rente is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het besluit van 28 juli 2011 ongegrond is verklaard.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4315 ZW, 11/4699 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2011, 10-6080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.L. Wilke hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 juli 2011 heeft het Uwv een besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Appellante heeft haar zienswijze bekend gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wilke. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.
In geschil is de hoogte van het dagloon in verband met een per 27 juli 2010 aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in een tussenuitspraak van 18 maart 2011, LJN BQ4364, en in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank een beslissing op bezwaar van 8 oktober 2010 (bestreden besluit 1) vernietigd wegens strijd met artikel 9, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de in overweging 2.7 van de tussenuitspraak vermelde formule voor het in aanmerking te nemen loon bij de berekening van het dagloon.
2.2.
De rechtbank is appellante niet gevolgd in haar als beroepsgrond b omschreven stelling dat binnen de dienstbetrekking waaruit zij ziek is geworden, uitgegaan moet worden van het totaal aantal feitelijk verrichte arbeidsuren voor de berekening van het gemiddelde aantal verloonde en aan haar uitgekeerde uren. Niet in geschil is dat de laatste werkgever van appellante de tijdens de referteperiode feitelijk in juni 2010 gewerkte elf arbeidsuren, na de referteperiode heeft uitgekeerd en daarvan opgave heeft gedaan. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. De uitzondering op deze hoofdregel in artikel 2, vierde lid, van het Besluit is in het geval van appellante niet van toepassing. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding om bij de berekening van het gemiddeld aantal verloonde en uitgekeerde uren per week binnen de dienstbetrekking waaruit een werknemer zich heeft ziek gemeld af te wijken van de systematiek van artikel 2 van het Besluit. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht geen rekening gehouden met de elf na de referteperiode in juli 2010 verloonde en uitgekeerde uren, waardoor geen betekenis meer toekomt aan de vraag om hoeveel uren het hierbij gaat. De rechtbank heeft daarom de als beroepsgrond c omschreven stelling van appellante verworpen dat naar analogie van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van het Besluit voor de in juli 2010 uitgekeerde uren met een hoger aantal dan elf rekening moet worden gehouden, omdat deze wegens verlof niet representatief zijn.
3.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld omdat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden b en c. Zij heeft herhaald dat zij bij haar laatste werkgever op basis van een nul urencontract werkte en dat haar loon een maand later werd uitbetaald. Volgens haar moet het Uwv rekening worden gehouden met de elf - buiten de referteperiode - betaalde uren in juli 2010. Voor die maand zou aansluiting moet worden gezocht bij het hogere, meer representatieve aantal van 57 uren dat in de maand mei 2010 is verloond.
4.
Bij besluit van 28 juli 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv een besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft berust in het oordeel van de rechtbank en heeft het eerder vastgestelde dagloon verhoogd tot € 19,90. Ten aanzien van de beroepsgronden b en c heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank verwezen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 2.2 tot en met 2.4 van de tussenuitspraak van 18 maart 2011. Tevens is artikel 2, eerste en vierde lid, van het Besluit van belang. Daarin is onder meer bepaald dat voor de toepassing van het Besluit de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan en dat loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden geacht wordt te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank over beroepsgrond b is juist. Bij de toepassing van artikel 9, eerste lid, van het Besluit moet het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het Besluit in acht worden genomen. Het vierde lid van dat artikel is in het geval van appellante niet van toepassing, omdat de loonbetaling in juli 2010 niet binnen de referteperiode vorderbaar was. De rechtbank heeft ook beroepsgrond c terecht verworpen, omdat deze betrekking heeft op het aantal verloonde uren in een buiten de referteperiode gelegen maand.
5.3.
Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.4.
In het met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in deze procedure te betrekken bestreden besluit 2 heeft het Uwv overeenkomstig onderdeel 5.2 beslist. Andere gronden tegen de in dat besluit opgenomen berekening van het dagloon zijn niet aangevoerd. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6.
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv toegezegd over de in verband met de verhoging van het dagloon na te betalen uitkering ingevolge de ZW over de periode van 27 juli 2010 tot en met 27 augustus 2010 wettelijke rente te vergoeden. Voor een aanvullende vergoeding is geen plaats. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente wordt daarom afgewezen.
7.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juli 2011 ongegrond;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
JvC