ECLI:NL:CRVB:2013:728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in studiefinancieringszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat haar aanvraag voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 had afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het buiten de bezwaartermijn van zes weken was ingediend. Appellante had in de bezwaarfase wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden van de termijnoverschrijding, wat de minister geen aanleiding gaf om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellante aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellante had gesteld dat haar moeder de postafhandeling coördineerde terwijl zij in het buitenland verbleef, maar de Raad vond de verklaringen van appellante niet overtuigend genoeg. De overgelegde verklaring van de buurman, die de post had ontvangen, was onvoldoende om de stelling van appellante te onderbouwen dat zij het besluit pas in februari 2012 had gezien.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en H.J. de Mooij en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier.