ECLI:NL:CRVB:2013:717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-5264 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige onderzoeken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellante, geboren op 2 februari 1985, had op 24 juni 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet Wajong, omdat zij meende dat zij door een persoonlijkheidsstoornis niet in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op 20 juli 2010 besloten dat appellante geen recht had op de uitkering, omdat zij in staat was om te werken en in het verleden meer dan 75% van het minimumloon had verdiend.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 21 oktober 2010. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing op 3 augustus 2011 ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar haar medische toestand en dat de rechtbank haar ten onrechte het verwijt maakt dat zij geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts appellante heeft onderzocht, het dossier heeft bestudeerd en relevante informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psycholoog. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts geen medische argumenten heeft gevonden om af te wijken van de eerdere beoordeling en dat de huidige medische situatie van appellante niet relevant is voor de beoordeling van haar recht op een Wajong-uitkering in de periode waar het om gaat. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5264 WAJONG
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 augustus 2011, 10/5565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Pothast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren op 2 februari 1985, heeft op 24 juni 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
(Wet Wajong) wegens een reeds op haar 17e verjaardag aanwezige persoonlijkheidsstoornis.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 juli 2010 aan appellante meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Wet Wajong krijgt, omdat zij kan werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen en bovendien is gebleken dat zij na haar 18e al geruime tijd een inkomen heeft verdiend ter hoogte van (minimaal) 75% van het minimumloon.
1.3. Bij besluit van 21 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 juli 2010, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 14 oktober 2010 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts en heeft daartoe overwogen dat appellante in beroep geen informatie van medische aard heeft overgelegd die een ander licht werpt op haar gezondheidstoestand ten tijde hier in geding.
3.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) haar standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende onderzoek naar haar medische toestand heeft verricht en derhalve onvoldoende in kaart is gebracht wat haar beperkingen en mogelijkheden waren in de in geding zijnde periode. Appellante meent dat de rechtbank haar ten onrechte het verwijt maakt dat zij geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd, nu dit aspect niets kan afdoen aan het door het Uwv onzorgvuldig verrichte medische onderzoek.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.
Appellante is op 2 februari 2002 17 jaar geworden. In 2005 heeft zij haar opleiding op MBO-niveau 3 afgesloten. Aansluitend heeft zij gedurende ruim een jaar in verschillende functies gewerkt. In de jaren hierna is appellante door haar partners ernstig en frequent mishandeld.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. Het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts is in voldoende mate zorgvuldig en volledig. De bevindingen zijn op inzichtelijke wijze gerapporteerd. Daartoe overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts appellante heeft onderzocht, het dossier heeft bestudeerd en informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psycholoog en deze informatie bij de beoordeling heeft betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen medische argumenten gezien om af te wijken van de primaire beoordeling en heeft daartoe in haar rapportage van
14 oktober 2010 het volgende overwogen:
“Belanghebbende heeft ten tijde van het onderzoek in bezwaar geen nieuwe feiten naar voren gebracht ten opzichte van het primaire onderzoek buiten dan de huidige medische problematiek van een operatie aan de rechterarm en een persisterende urineweginfectie. Deze feiten zijn echter niet van belang voor de gevraagde uitkering daar deze problematiek jaren na de beoordelen periode is ontstaan. Ten tijde van het 19e jaar toen belanghebbende de school verliet waren er geen lichamelijke klachten. Wel was sprake van psychopathologie. De primaire verzekeringsarts heeft een FML opgesteld die vanaf haar 17e jaar geldig is waarbij er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Als ik kijk naar de aard van de aangenomen beperkingen dan zijn deze goed passend bij de aard van de toen spelende problematiek waarbij de primaire verzekeringsarts informatie ter beschikking had waaruit naar voren kwam dat belanghebbende een antisociale persoonlijkheidsstoornis had. Thans lijkt er sprake te zijn van andere diagnostiek en de behandelend psycholoog zal om informatie worden gevraagd om te bezien of dit aanleiding is tot het aannemen van meer beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid zijn er geen beperkingen aangenomen hetgeen passend is bij het feit dat belanghebbende ten tijde van het 17e-19e jaar geen lichamelijke klachten had. Er werd informatie van de behandelend psycholoog verkregen waaruit naar voren is gekomen dat er tevens sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis(trekken van) en een PTSS chronisch. De thans verkregen informatie geeft geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van de psychische belastbaarheid ten tijde van het 17e-19e levensjaar.
De huidige GAF score kan niet zonder meer worden ge-extrapoleerd naar destijds en belanghebbende heeft destijds blijk gegeven van het kunnen verrichten van arbeid hetgeen niet passend is bij een GAF score van 41. Er zal dus door de levensloop van belanghebbende nadien sprake zijn geweest van toename van de psychische klachten hetgeen gezien alles wat zij heeft meegemaakt ook is te begrijpen.”
Door appellante zijn ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd, op grond waarvan de overwegingen en conclusie van de bezwaarverzekeringsarts niet kunnen worden onderschreven.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
JvC