ECLI:NL:CRVB:2013:711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-6033 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtshulp in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante op 4 mei 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 196,-- voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp verleend door Legal2People. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft deze aanvraag op 19 mei 2010 afgewezen, met als argument dat het stelsel van gefinancierde rechtshulp als een adequate en toereikende voorliggende voorziening wordt beschouwd. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante is vervolgens in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 25 juni 2013 geoordeeld dat de keuze om geen gefinancierde rechtsbijstand te verlenen voor belangen onder de € 500,-- niet louter op budgettaire overwegingen is gebaseerd. De Raad heeft vastgesteld dat binnen de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en de daarop gebaseerde regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het verlenen van gefinancierde rechtsbijstand. De Raad heeft ook de hardheidsclausule in de Wrb besproken, maar oordeelt dat deze niet van toepassing is in het geval van appellante.

De Raad heeft verder overwogen dat de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat zij door ziekte niet in staat was om de procedures zonder gemachtigde te voeren, niet voldoende onderbouwd zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6033 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011, 10/4295 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer van juridisch adviesbureau Legal2People (Legal2People) hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013. Voor appellante is verschenen mr. Klinkhamer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 4 mei 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van € 196,-- in de kosten van rechtshulp verleend door Legal2People. Legal2People heeft deze kosten bij appellante in rekening gebracht in verband met het indienen van drie bezwaarschriften. Bij besluit van 19 mei 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat het stelsel van gefinancierde rechtshulp wordt beschouwd als een adequate en toereikende voorliggende voorziening. Tegen dit besluit is met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtstreeks beroep ingesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante, gelet op de uitspraak van de Raad van 26 februari 2013, LJN BZ3215, het hoger beroep beperkt tot de hierna te bespreken gronden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij brief van 27 november 2009 heeft het college Legal2People meegedeeld dat vanaf
20 november 2009 geen bijzondere bijstand meer wordt verstrekt voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp verleend door Legal2People. Vanaf die datum wordt alleen bijzondere bijstand verstrekt voor eigen bijdragen indien een toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand is verleend. De inhoud van deze brief is, naar het college stelt, een verwoording van een interne werkinstructie. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een beleidswijziging, die niet is gepubliceerd conform artikel 3:42 van de Awb en dan ook niet in werking is getreden.
4.2.
Gelet op 4.1 moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een beleidsregel, dan wel een interne werkinstructie. Om van een beleidsregel in de zin van de Awb te kunnen spreken, dient ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Awb de desbetreffende regel bij besluit te zijn vastgesteld.
4.3.
Zoals het college ter zitting heeft bevestigd is de betreffende werkinstructie - evenals de tekst zoals deze gold tot 20 november 2009 - niet bij besluit vastgesteld. Deze werkinstructie is te kwalificeren als richtlijn en niet als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid van de Awb, zodat voor de werking daarvan niet de bekendmakingseisen van artikel 3:42 van de Awb gelden. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond treft dus geen doel.
4.4.
Zoals de Raad onder meer in de onder 3 genoemde uitspraak heeft overwogen, kan de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening worden aangemerkt indien een betrokkene een aanvraag indient om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand. De kosten van een procedure die de Wrb voor eigen rekening laat, zoals de eigen bijdrage, kunnen onder bepaalde omstandigheden tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. In het geval dat rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging kan in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp worden aangenomen. Voor de verschuldigde eigen bijdrage ingevolge de Wrb kan bijzondere bijstand worden verleend, omdat de betrokkene een beroep heeft gedaan op de voorliggende voorziening die voor de berekende eigen bijdrage niet toereikend is. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorliggende voorziening in haar geval niet toereikend en passend is, aangezien geen gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt verleend indien sprake is van een op geld waardeerbaar belang beneden het bedrag van € 500,--.
4.5.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak. Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
4.6.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) wordt verstaan onder belang: het belang voor de behartiging waarvan de rechtzoekende rechtsbijstand verzoekt voor zover dat belang hem rechtstreeks en individueel aangaat. In artikel 4, tweede lid, van het Brt is bepaald dat rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies, als zijnde van onvoldoende belang, niet wordt verleend indien het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van
€ 500,-- blijft. In het zevende lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat in afwijking van het tweede lid, rechtsbijstand of een toevoeging kan worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.
4.7.
Aan de Nota van Toelichting bij het Besluit van 10 april 2010 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria in verband met de aanpassing van de hoogte van vergoedingen voor bepaalde beroepszaken in vreemdelingenbewaring en de verhoging van de eis van financieel belang (Stb. 2010, 153) wordt het volgende ontleend. De keuze voor de in dit besluit opgenomen maatregelen heeft onder meer tot doel het onnodig (door)procederen zo mogelijk te ontmoedigen. Om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand betaalbaar te houden, en daarmee de toegang tot het recht blijvend te kunnen waarborgen, is één van de voorwaarden voor het verlenen van rechtsbijstand dat het belang van de rechtzoekende bij een zaak in redelijke verhouding staat tot de kosten die verbonden zijn aan de te verlenen rechtsbijstand. Het in artikel 4, tweede lid, van de Brt genoemde bedrag, beoogt dan ook te waarborgen dat alleen reële rechtsbelangen door de overheid worden gefinancierd. Hierbij is rekening gehouden met de ontwikkeling dat voor eenvoudige geschillen of geschillen met een gering financieel belang de inschakeling van een raadsman of het starten van een gerechtelijke procedure lang niet altijd meer noodzakelijk is. Daarbij kan gedacht worden aan de opkomst van en het stimuleren van methoden voor alternatieve geschilbeslechting, die voor de eenvoudige geschillen al voorzien in een laagdrempelige toegang tot het recht. De hardheidsclausule wordt aldus herzien dat
- ongeacht het financiële belang bij een zaak - rechtsbijstand of een toevoeging kan worden verleend indien ofwel zwaarwegende belangen van de rechthebbende dit rechtvaardigen, ofwel indien persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht. Bij de toepassing van de hardheidsclausule dient steeds een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de regeling en de gevolgen van het handhaven van die regeling voor een individueel geval. Indien de regeling in een individueel geval leidt tot onrechtvaardigheid of onbillijkheid van overwegende aard, kan de Raad voor Rechtsbijstand bij wijze van uitzondering tot toevoeging van een advocaat besluiten.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat binnen de Wrb en de op die wet gebaseerde regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het verlenen van gefinancierde rechtsbijstand bij een op geld waardeerbaar belang beneden een bedrag van € 500,--. Gelet op 4.7 kan niet worden staande gehouden dat aan die keuze louter budgettaire overwegingen ten grondslag liggen, zodat de hierop betrekking hebbende beroepsgrond van appellante reeds daarom niet slaagt. In het kader van de toepassing van de WWB dient bij die keuze te worden aangesloten. Het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat dan aan bijstandsverlening in de weg. Uit 4.7 blijkt voorts dat, binnen de voorliggende voorziening zelf, is voorzien in een hardheidsclausule. Mede gelet daarop, kan appellante niet worden gevolgd in haar standpunt dat in de hier aan de orde zijnde situatie niet (meer) kan worden gesproken van een toereikende en passende voorliggende voorziening.
4.9.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat appellante wegens ziekte niet in staat was de procedures zonder een gemachtigde te voeren. Voor zover hiermee is beoogd een beroep te doen op de aanwezigheid van een zeer dringende reden gaat de Raad hieraan voorbij, alleen al omdat dit standpunt op geen enkele wijze is onderbouwd.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) A.C. Oomkens

RH