ECLI:NL:CRVB:2013:708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-6423 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die zich op 14 juni 2010 had gemeld met een toename van haar arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had eerder, op 2 maart 2011, geweigerd om appellante een WAO-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen sprake was van vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat het medische onderzoek zorgvuldig was verricht en vond geen aanknopingspunten om de medische beoordeling te betwisten.

Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Ze verwees naar een toename in medicijngebruik en naar verklaringen van haar familie en haar psychiater. De Raad voor de Rechtspraak komt tot dezelfde conclusie als de rechtbank en bevestigt dat er geen nieuwe, onderbouwde gegevens zijn die de eerdere beoordeling van het Uwv kunnen weerleggen. De rapportage van psychiater Gerards bevestigt de eerdere diagnose en er zijn geen wezenlijke wijzigingen in de psychische situatie van appellante vastgesteld. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 juni 2013, waarbij ook griffier H.J. Dekker aanwezig was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6423 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ̕s-Hertogenbosch van
20 september 2011, 11/1581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 mei 2013. Namens appellante is mr. Boon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 20 juni 2007 is ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 september 2006, waarbij de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 6 november 2006 is ingetrokken onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Door de uitspraak van de Raad van 28 januari 2011 (09/1587 WAO) is dat besluit onherroepelijk geworden.
1.2. Op 14 juni 2010 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts P.M. Jacobs appellante onderzocht, gegevens uit eerdere beoordelingen bij zijn beoordeling betrokken en een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld die gelijk is aan de FML van 4 mei 2007, welke ten grondslag heeft gelegen aan de gehandhaafde intrekking van de WAO-uitkering in 2006.
1.3. Bij besluit van 2 maart 2011 heeft het Uwv geweigerd om appellante een WAO-uitkering toe te kennen, omdat er geen sprake is van vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak.
1.4. Bij besluit van 6 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 maart 2011 ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 5 mei 2011 ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medische onderzoek zorgvuldig was verricht. Zij heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om de medische beoordeling voor onjuist te houden.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Daartoe verwijst appellante naar de toename in haar medicijngebruik, een verklaring van haar familie en de brieven van haar psychiater van
24 november 2010 en van 11 juni 2012.
4.1.
De Raad komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en verenigt zich met de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde gegevens voegt de Raad het volgende nog toe.
4.2.
De rapportage van psychiater Gerards van 11 juni 2012 bevestigt de eerder door hem gestelde diagnose en bevindingen. Nieuwe gegevens die zien op de datum hier aan de orde worden niet vermeld. Gelet op de reeds door psychiater Van Woensel in haar schrijven van
12 juni 2006 weergegeven bevindingen, diagnose en prognose moet worden vastgesteld dat de psychische situatie niet wezenlijk is gewijzigd. Voor wat betreft de aangevoerde ervoersproblematiek is de Raad niet gebleken van toegenomen objectieve belemmeringen.
In aansluiting op hetgeen de Raad in zijn uitspraak van 28 januari 2011 ter zake reeds heeft overwogen zijn ook nadien geen nadere, onderbouwde gegevens bekend geworden. De in bezwaar overgelegde verklaring van familie en lijst met medicatie kunnen niet als zodanige onderbouwde gegevens dienen. Overigens heeft psychiater Gerards in zijn schrijven van
11 juni 2012 niet opnieuw over enigerlei vervoersproblematiek gerept.
4.3
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
JvC